Selecteer een pagina

HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899

De regels over afgeleide schade hebben uitsluitend betrekking op het geval waarin onrechtmatig is gehandeld of wanprestatie is gepleegd jegens een vennootschap, en de aandeelhouder vergoeding vordert van de waardevermindering van zijn aandelen of gemiste koerswinst die daarvan het gevolg is. Het is dan aan de vennootschap zelf om schadevergoeding te vorderen. In deze zaak is geen sprake van onrechtmatig handelen jegens de dochtermaatschappij, zodat de holding geen schadevergoeding kan worden ontzegd op de grond dat de dochter terzake geen vordering heeft ingesteld. 

Casus

Een holding wenst een potplantenkwekerij te realiseren en legt daartoe verharde containervelden aan. De gemeente legt evenwel een last onder dwangsom op als gevolg waarvan de holding de werkzaamheden moet staken. Tegen de terzake genomen besluiten komt de holding met succes op bij de bestuursrechter. In hoogste instantie vernietigt de Afdeling bestuursrechtspraak de besluiten van de gemeente.

Zowel de holding als haar dochtermaatschappij vordert daarop vergoeding van de schade geleden door de besluiten van de gemeente. De rechtbank wijst de vordering van de dochtermaatschappij af, omdat (de holding, maar) niet de dochter tegen de besluiten is opgekomen bij de bestuursrechter. Jegens de dochter hebben de besluiten dus formele rechtskracht gekregen, zodat vaststaat dat de gemeente jegens de dochter niet onrechtmatig heeft gehandeld.

Voor de holding pakt de formele rechtskracht anders uit. Nu de bestuursrechter de besluiten van de gemeente heeft vernietigd, staat vast dat deze besluiten jegens haar wel onrechtmatig zijn. Niettemin wijst het hof de vordering van de holding af. Naar het oordeel van het hof is sprake van afgeleide schade: de holding vordert in wezen vergoeding van schade die de dochter heeft geleden. Bovendien komt waardevermindering van de aandelen (van de holding in de dochter) en gederfd dividend niet voor vergoeding in aanmerking.

Hoge Raad

De Hoge Raad stelt zijn – naar eigen zeggen – vaste rechtspraak over afgeleide schade voorop. Hij overweegt in r.o. 3.4.1 dat, indien een derde wanpresteert of een onrechtmatige daad pleegt als gevolg waarvan de vennootschap schade lijdt,

“alleen de vennootschap een vordering heeft tot vergoeding van deze schade. In beginsel komt aan een of meer houders van aandelen in de vennootschap niet een vordering toe tot vergoeding van schade bestaande in vermindering van de waarde van hun aandelen of gemiste koerswinst die het gevolg is van de (…) tekortkoming of onrechtmatige gedraging jegens de vennootschap (zogeheten afgeleide schade). Op deze regel kan een uitzondering worden gemaakt indien sprake is van een gedraging die specifiek onzorgvuldig is jegens de aandeelhouder.”

Deze overweging lijkt weinig nieuws te bevatten. Opvallend is wel dat de Hoge Raad zich, wat de uitzondering betreft, beperkt tot de eis dat een specifieke zorgvuldigheidsnorm moet zijn geschonden jegens de aandeelhouder. Wellicht wil de Hoge Raad hiermee zeggen dat er geen andere harde vereisten zijn voor het kunnen aannemen van een uitzondering (zoals dat de schade definitief moet zijn), maar dat het – naast de schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm – aankomt op de omstandigheden van het geval wil afgeleide schade bij uitzondering toch voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. In deze zin concludeerde A-G Hartlief (zie zijn conclusie onder 3.37). Een andere, minder speculatieve lezing bestaat erin dat de Hoge Raad hierover niets heeft willen zeggen. De onderhavige zaak dwong hem daartoe niet.

De Hoge Raad beslist de zaak namelijk langs een andere weg. Hij oordeelt in r.o. 3.4.2 dat de hierboven (in de aangehaalde overweging) weergegeven regels over afgeleide schade

“uitsluitend [zien] op het geval dat onrechtmatig is gehandeld of wanprestatie is gepleegd jegens een vennootschap, en de aandeelhouder vergoeding van zijn afgeleide schade vordert. Die regels berusten erop dat het in dat geval aan de vennootschap zelf is om, ter bescherming van de belangen van allen die bij het in stand houden van haar vermogen belang hebben, vergoeding van de toegebrachte schade te vorderen (zie het arrest Poot/ABP, rov. 3.4.1).”

Vervolgens overweegt hij:

“3.4.3. Zoals het onderdeel terecht aanvoert, moet in deze zaak ervan worden uitgegaan dat de Gemeente niet onrechtmatig jegens de dochtermaatschappij heeft gehandeld en dan ook niet jegens haar aansprakelijk is. De rechtbank heeft immers aldus geoordeeld en het hof heeft vastgesteld dat tegen dat oordeel in hoger beroep niet is opgekomen. De hiervoor in 3.4.1 weergegeven regels zijn in deze zaak daarom niet van toepassing.

Nu uitgangspunt moet zijn dat geen sprake is van onrechtmatig handelen jegens de dochtermaatschappij, speelt ook het hiervoor in 3.4.2 genoemde gezichtspunt geen rol als argument om aan de holding vergoeding van haar schade te ontzeggen.”

Kort gezegd: de maatstaven met betrekking op afgeleide schade vinden geen toepassing als jegens de vennootschap (in casu: de dochtermaatschappij) niet onrechtmatig is gehandeld of wanprestatie is gepleegd. In zo’n geval kan niet worden gezegd dat de vennootschap (de dochter) schadevergoeding had moeten vorderen. Er is dan geen grond om aan de aandeelhouder (de holding) het recht te ontzeggen schadevergoeding te vorderen.

In deze zaak had het hof verder geoordeeld dat niet kon worden vastgesteld of de holding schade had geleden. Ook dit oordeel houdt geen stand:

“3.5.2. Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat schade van een vennootschap (hier: de dochtermaatschappij) ook schade van de aandeelhouder(s) (hier: de holding) in de vorm van gemiste dividenduitkeringen of een lagere waarde van de aandelen tot gevolg kan hebben. Indien inderdaad van laatstbedoelde schade bij de holding sprake is en deze schade in zodanig verband staat met de onrechtmatige gedragingen van de Gemeente jegens de holding dat de schade, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van die onrechtmatige gedragingen aan de Gemeente kan worden toegerekend (vgl. art. 6:98 BW), komt die schade voor vergoeding in aanmerking, ook indien de aandelen niet tussentijds zijn verkocht door de holding.”

Volgt vernietiging en verwijzing.

De gemeente is in deze procedure bijgestaan door Hans van Wijk en Gijsbrecht Nieuwland.

Cassatieblog.nl

Share This