Selecteer een pagina

HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1212

(i) Ook in gevallen waarin binnen één rechtspersoon bepaalde zelfstandige bedrijfsonderdelen kunnen worden onderscheiden, moet bij de beoordeling van de noodzaak van het vervallen van arbeidsplaatsen worden aangeknoopt bij de bedrijfseconomische omstandigheden van het zelfstandige bedrijfsonderdeel waar de arbeidsplaatsen vervallen; (ii) Als er een uitwisselbare functies wordt opgeheven en een deel van de werkzaamheden wordt voortgezet in een andere functie (die niet met de vervallen functie uitwisselbaar is) hoeft de werkgever de functie niet aan te bieden aan een werknemer die weliswaar niet geschikt is, maar wel ‘geschikt is te maken’.

Kern van deze arbeidszaak is of de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van verzoekster in cassatie gerechtvaardigd was. Verzoekster in cassatie (hierna: verzoekster) was in dienst bij ANWB, meer specifiek bij het bedrijfsonderdeel Media. De ANWB heeft in dit geding vanwege een reorganisatie de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:671b lid 1b jo. art. 7:669 lid 3a BW  te ontbinden. In die bepalingen staat dat indien het UWV toestemming voor het ontslag heeft geweigerd de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst kan ontbinden, als er een redelijke grond bestaat. Eén van die gronden is dat er noodzakelijkerwijs arbeidsplaatsen vervallen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering (met andere woorden: een reorganisatie). Deze bepalingen worden nader toegelicht in artt. 3 en 9 van de Ontslagregeling (ten tijde van de aanvang van de procedure gold nog de Ontslagregeling 2015, deze is inmiddels vervangen door de Ontslagregeling 2016). De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden en het hof heeft dit bekrachtigd. In cassatie gaat het om twee vragen: (i) of het hof bij de beoordeling of er grond bestaat voor opzegging van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:671b lid 1 jo. art. 7:669 lid 3a BW terecht is uitgegaan van de financiële situatie bij het bedrijfsonderdeel Media (en dus niet van de algehele financiële situatie van de ANWB) en (ii) of het hof terecht heeft geoordeeld dat het ANWB vrij stond de werknemers die als “geschikt” kwalificeerden in plaats van verzoekster in cassatie in aanmerking voor de herplaatsing te brengen.

Cassatie

Het hof overwoog (in rov. 11) dat de noodzaak van het vervallen van arbeidsplaatsen in het geval een onderneming onderdeel uitmaakt van een concern, moet worden beoordeeld aan de hand van de bedrijfseconomische omstandigheden van de onderneming waar de arbeidsplaatsen komen te vervallen: in dit geval dus het bedrijfsonderdeel Media. Dat geldt ook – zo oordeelde het hof – als het bedrijfsonderdeel geen rechtspersoonlijkheid bezit. In cassatie wordt door verzoekster betoogd dat er naar de financiële positie van ANWB als geheel moet worden gekeken. Het vervallen van arbeidsplaatsen in het onderdeel Media brengt niet mee dat een bedrijfseconomische noodzaak bestaat voor het ontslag van verzoekster als ANWB (als geheel) niet verlieslatend is.

De Hoge Raad stelt eerst het een en ander voorop. De Ontslagregeling (recht in de zin van art. 79 RO, zie daaromtrent conclusie A-G Langemeijer par. 2.7-2.11) stelt nadere regels met betrekking tot het vervallen van arbeidsplaatsen als bedoeld in art. 7:669 lid 3a BW. Uit de toelichting op art. 3 van de Ontslagregeling blijkt, kort gezegd, dat de noodzaak van het vervallen van arbeidsplaatsen aan de hand van de bedrijfseconomische omstandigheden van de betrokken onderneming  moet worden beoordeeld. Blijkens de toelichting is de ratio van deze regel dat het laten vervallen van arbeidsplaatsen binnen een afzonderlijke onderneming noodzakelijk kan zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering, en dat daaraan niet afdoet dat in het (concern)verband waartoe deze onderneming behoort, als geheel genomen winst wordt gemaakt. Dit geldt ook indien de situatie zich voordoet dat er zelfstandige bedrijfsonderdelen binnen één rechtspersoon kunnen worden onderscheiden.

De Hoge Raad oordeelt (in r.o. 3.3.6) dat deze ratio ook opgaat indien binnen één rechtspersoon bepaalde zelfstandige bedrijfsonderdelen kunnen worden onderscheiden. Een afzonderlijke reorganisatie van een bepaald zelfstandig bedrijfsonderdeel kan immers, gelet op de resultaten van dit bedrijfsonderdeel, noodzakelijk zijn in het belang van zowel het desbetreffende bedrijfsonderdeel als van de rechtspersoon als geheel. Daarom kan voor zover afzonderlijke beoordeling van de bedrijfseconomische omstandigheden mogelijk is, de noodzaak van het vervallen van arbeidsplaatsen worden beoordeeld aan de hand van de bedrijfseconomische omstandigheden van het zelfstandige bedrijfsonderdeel waar de arbeidsplaatsen vervallen.

In het oordeel van het hof ligt volgens de Hoge Raad besloten dat Media wat betreft de bedrijfseconomische omstandigheden als zelfstandig onderdeel kan worden onderscheiden.  Het is dus mogelijk om de reorganisatie vanuit de financiële situatie van Media te beoordelen zoals het hof heeft gedaan.

Het tweede geschilpunt dat voorligt in cassatie ziet op het herplaatsingsvereiste. Het hof had net als de kantonrechter geoordeeld dat het de ANWB vrij stond de werknemers die als “geschikt” kwalificeerden in plaats van verzoekster voor de functie themaredacteur in aanmerking te brengen. Verzoekster in cassatie was echter het standpunt toegedaan dat ANWB eerst haar had moeten benaderen, omdat zij weliswaar niet “geschikt” was, maar wel “geschikt was te maken”. Eerst stelt de Hoge Raad voorop wat uit de toelichting op art. 9 van de Ontslagregeling blijkt. In het kader van het herplaatsingsvereiste is het in beginsel aan de werkgever om te beoordelen welke werknemer voor het vervullen van de vacature het meest geschikt is. Als er een categorie uitwisselbare functies wordt opgeheven en een deel van de werkzaamheden wordt voortgezet in een andere functie, die niet met de vervallen functie uitwisselbaar is, dan moet de werkgever eerst deze functie aanbieden aan de werknemer die daarvoor geschikt is en op grond van het afspiegelingsbeginsel als laatste voor ontslag in aanmerking komt. Verzoekster in cassatie had betoogd dat dit ook geldt voor werknemers die niet als “geschikt” zijn aangemerkt, maar wel “geschikt kunnen worden gemaakt”. Die klacht slaagt niet. De Hoge Raad oordeelt dat die opvatting geen steun vindt in de Ontslagregeling of de toelichting daarop en evenmin in de door het onderdeel aangehaalde Uitvoeringsregels van het UWV (zie verder conclusie A-G Langemeijer par. 2.25). Bovendien ligt gelijkschakeling tussen ‘geschikt’ en ‘geschikt te maken’ ook niet voor de hand, omdat er relevante verschillen kunnen bestaan tussen werknemers die ‘geschikt te maken’ zijn. De werkgever moet in die gevallen in vrijheid kunnen kiezen welke werknemer het beste bij de functie past. Slotsom is dat de ANWB niet verplicht was de functie van themaredacteur aan verzoekster aan te bieden.

De Hoge Raad overweegt ten overvloede nog dat de werkgever  – voordat hij de nieuwe functie aanbiedt aan een externe kandidaat – moet onderzoeken of deze functie passend is voor een met ontslag bedreigde werknemer. Hierbij is van belang dat in een dergelijk geval een functie ook als passend kan worden aangemerkt indien de met ontslag bedreigde werknemer niet geschikt is voor die functie maar daarvoor wel “binnen een redelijke termijn met behulp van scholing geschikt zal kunnen zijn”.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van verzoekster.

Cassatieblog.nl

Share This