Selecteer een pagina

HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1283 en HR 18 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1444 

De Hoge Raad stelt bij herstelbeschikking van 18 september 2020 vast dat in de beschikking van 17 juli 2020 inderdaad sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent.

Door de Staat is besloten om een kantoorpand vooralsnog, vooruitlopend op ingebruikname daarvan door nog nader te bepalen Rijksdiensten, in te richten als een zogenaamd ‘standaard Rijkskantoor’. Volgens de Groepsondernemingsraad Rijk (GOR Rijk) had de Staat dit besluit ter advisering aan de GOR Rijk moeten voorleggen. De Ondernemingskamer heeft dit betoog niet gevolgd en geoordeeld dat het besluit is onttrokken aan de medezeggenschap op grond van het ‘primaat van de politiek’ in art. 46d onder b van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De Hoge Raad heeft de daartegen gerichte klachten verworpen met toepassing van art. 81 RO en de GOR Rijk veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Bij brief heeft de advocaat van de GOR Rijk de Hoge Raad verzocht om – op de voet van art. 31 Rv – het dictum van de beschikking van 17 juli 2020 te verbeteren: waar in het dictum staat dat GOR Rijk in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de Staat wordt veroordeeld, zou sprake zijn van een kennelijke fout, nu deze beslissing onverenigbaar is met het bepaalde in art. 22a WOR. Dat artikel bepaalt dat de ondernemingsraad in rechtsgedingen tussen de ondernemer en de ondernemingsraad niet in de proceskosten kan worden veroordeeld. De Staat heeft zich aan het oordeel van de Hoge Raad gerefereerd.

De Hoge Raad stelt bij herstelbeschikking van 18 september 2020 vast dat in de beschikking van 17 juli 2020 inderdaad sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent en oordeelt dat het desbetreffende dictum als volgt dient te worden gelezen: “De Hoge Raad verwerpt het beroep.” De proceskostenveroordeling wordt daarmee dus ongedaan gemaakt.

De Staat is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en Sikke Kingma en in de feitelijke instantie door Monique de Witte-van den Haak.

Cassatieblog.nl

Share This