Selecteer een pagina

HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089 (X/Mr. R.E. Blaauw q.q.)

Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Achtergrond

Zalinco Corporation N.V. en Ocana Corporation N.V. (hierna: de vennootschappen) zijn naar het recht van Curaçao opgericht in 1981. Hun activiteit beperkte zich tot het aanhouden van bankrekeningen in diverse landen. ATC Corporation Services (Curaçao) N.V. (hierna: ATC) was tot 1 april 2005 statutair directeur van beide vennootschappen. Verzoeker tot cassatie, zijn beide zusters (hierna: de zusters) en hun broer beschikten voor 2004 ieder over een ruime volmacht om de vennootschappen te vertegenwoordigen.

In verband met gerezen conflicten is ATC per 1 april 2005 afgetreden als bestuurder van de vennootschappen. De zusters hebben vervolgens het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen (hierna: het GEA) verzocht de vennootschappen op de voet van art. 2:24 BW (Curaçao) te ontbinden. Zij hebben daartoe gesteld dat zij evenals verzoeker voor 50% aandeelhouder zijn van de vennootschappen, dat verzoeker door middel van de statutair bestuurder ATC het bestuur over de vennootschappen voerde en daarbij met gebruikmaking van diverse volmachten vermogensbestanddelen aan de vennootschappen heeft onttrokken en ondanks herhaalde verzoeken nimmer rekening en verantwoording ter zake van het door hem gevoerde beheer heeft afgelegd, dat de vennootschappen na het aftreden van ATC geen bestuurders hebben en dat verzoeker niet wenst mee te werken aan de benoeming van een nieuwe directie. Bij beschikking van 12 april 2007 heeft het GEA de vennootschappen ontbonden met benoeming van mr. R.E. Blaauw tot curator (hierna aangeduid als “de curator”).

De onderhavige zaak

De onderhavige zaak vloeit voort uit een tussen verzoeker en de zusters gerezen verschil van mening over de vraag wie aanspraak kan maken op saldi van de door de ontbonden vennootschappen aangehouden bankrekeningen. Volgens de zusters zijn de vennootschappen opgericht in opdracht van hun vader met de bedoeling dat de van de vader afkomstige, op de rekeningen gestorte, gelden en geldswaarden gelijkelijk ten goede zouden komen aan zijn vier kinderen. Volgens verzoeker zijn de vennootschappen door hem zelf opgericht om (een deel van) zijn financiële zaken te regelen en was hij zelf vanaf de oprichting de begunstigde (beneficiary owner).

De curator heeft – in het kader van de vereffening van de ontbonden vennootschappen – het GEA (onder meer) verzocht om onder anderen verzoeker, diens broer en zusters te gelasten rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beheer over het vermogen en de bankrekeningen van de vennootschappen. Het GEA heeft dit verzoek van de curator toegewezen.

Oordeel van het hof

Het hof heeft het vonnis van het GEA bevestigd. Daartoe heeft het onder meer overwogen dat verzoeker beheer heeft gevoerd over het vermogen van de vennootschappen. Volgens het hof moet ermee rekening worden gehouden dat de vier kinderen overeenkomstig het door de zusters ingenomen standpunt voor gelijke delen aandeelhouder waren en dat zij thans, na de ontbinding van de vennootschappen, voor gelijke delen gerechtigd zijn tot het te vereffenen vermogen. De curator, die als vereffenaar zowel de belangen van de boedel als van de gezamenlijke schuldeisers behartigt en vertegenwoordigt, heeft bij zijn vordering klaarblijkelijk aansluiting gezocht bij zowel de wettelijke regeling van opdracht als die van gemeenschap. Volgens het hof is in het bijzonder van belang art. 3:173 BW, welk artikel inhoudt dat ieder der deelgenoten van een gemeenschap van degene onder hen die voor de overigen beheer heeft gevoerd, bij het einde daarvan rekening en verantwoording kan vorderen. Nu vaststaat dat de vennootschappen aan alle kinderen volmachten hebben verstrekt op grond waarvan zij beheer over bankrekeningen van de vennootschappen hebben gevoerd of kunnen voeren, komt de vordering van de curator tegen de vier kinderen (waaronder verzoeker) tot het afleggen van rekening en verantwoording gerechtvaardigd voor, aldus het hof (r.o. 4.3).

Het geding in cassatie

In cassatie klaagt verzoeker onder meer dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd voor het aannemen van een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording, althans dat het zijn oordeel in r.o. 4.3 in het licht van door verzoeker gestelde omstandigheden ontoereikend heeft gemotiveerd.

Bij de beoordeling van deze klacht dient volgens de Hoge Raad het hiernavolgende tot uitgangspunt:

“Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (vgl. onder meer HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561, NJ 1995/548 en HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1911, NJ 1996/274). Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen.” (r.o. 3.6)

Vervolgens overweegt de Hoge Raad in r.o. 3.7 dat het onderhavige geval wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat verzoeker gevolmachtigd was om gelden van de rekeningen van de vennootschappen op te nemen en zijn bevoegdheid ook daadwerkelijk heeft uitgeoefend. Volgens de Hoge Raad staat voorts vast dat ook aan de zusters en broer van verzoeker volmachten zijn verstrekt, dat de zusters mede-aandeelhouders zijn en dat verschil van mening bestaat over de herkomst en beoogde bestemming van de opgenomen gelden. De vennootschappen ontplooiden geen activiteiten en werden statutair bestuurd door een trustkantoor (ATC) waarvan onduidelijk is of het een daadwerkelijk toezichthoudende rol uitoefende. De curator, die buiten het geschil tussen verzoeker en diens zusters staat, dient de vennootschappen te vereffenen en heeft daarbij rekening te houden met de mogelijkheid dat de vier kinderen voor gelijke delen gerechtigd zijn tot het vermogen, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad overweegt ten slotte dat het hof de hiervoor vermelde maatstaven (zie r.o. 3.6) niet heeft miskend door in deze omstandigheden terecht en op goede gronden aansluiting zoekend bij de in de wet geregelde rechtsfiguren van opdracht en gemeenschap, een verplichting voor (ook) verzoeker aan te nemen tot het doen van rekening en verantwoording jegens de curator. Voor het overige is het oordeel van het hof verweven met waarderingen van feitelijke aard en is het begrijpelijk en toereikend gemotiveerd. (r.o. 3.7).

De Hoge Raad verwerpt – conform de conclusie van A-G Wissink – het cassatieberoep

De curator is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en de auteur en in feitelijke instanties door Jeroen Eichhorn.

Cassatieblog.nl

Share This