Selecteer een pagina

Dossier: Europees recht


HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1548

1. Een overdracht bij voorbaat aan een derde van het auteursrecht van een maker van een film, voorafgaand aan het moment waarop de maker met de filmproducent overeenkomt een bijdrage aan de film te leveren, heeft geen rechtsgevolg als de maker niet schriftelijk met de producent een afwijking van art. 45d (oud) Aw is overeengekomen. Dat geldt ook indien die derde een collectieve beheersorganisatie is, zoals Lira.
2. Het begrip “doorgifte via de kabel” als bedoeld in art. 1 lid 3 SatKabRichtlijn veronderstelt een eerdere openbaarmakingshandeling (‘eerste uitzending’). De Hoge Raad ziet geen aanleiding van dit oordeel uit Norma/NLKabel terug te komen of prejudiciële vragen te stellen. (meer…)

HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:750 (Montis/Goossens)

Het schrappen van het vereiste van de instandhoudingsverklaring (art. 21 lid 3 (oud) BTMW) uit de wet per 1 december 2003, heeft niet tot gevolg dat het auteursrecht op een werk van toegepaste kunst dat voor 1 december 2003 is vervallen wegens het niet tijdig afleggen van een instandhoudingsverklaring, herleeft. (meer…)

HR 24 april 2020 ECLI:NL:HR:2020:809

Om te kunnen kwalificeren als ‘order’ dient een aanvraagformulier voor een effectenleaseovereenkomst in ieder geval zodanige gegevens te bevatten dat daarop – zo nodig in samenhang met overige door partijen gewisselde gegevens – een specifieke transactie in bepaalde effecten kan worden gebaseerd. Of aan kwalificatie als ‘order’ in de weg staat dat de transacties pas zullen worden uitgevoerd, of pas definitief voor rekening van de cliënt komen, als de cliënt de daartoe strekkende effectenleaseovereenkomst heeft getekend en teruggezonden is uit de tekst van de Richtlijn Beleggingsdiensten en de MiFID en uit de rechtspraak van het HvJEU niet met voldoende zekerheid af te leiden. Het is uiteindelijk aan het HvJEU om deze vraag te beantwoorden. (meer…)

HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830

(i) De beoordeling of een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG moet worden verricht met inachtneming van alle relevante omstandigheden ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst. Daartoe behoren ook de overige voorwaarden van de overeenkomst. Dat het beding onvoldoende duidelijk is, is bij de oneerlijkheidsbeoordeling een belangrijke factor, maar maakt het beding niet zonder meer oneerlijk. Voor de oneerlijkheidstoetsing mag géén acht worden geslagen op de omstandigheid dat een beroep op het beding in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn;
(ii) Punt 2.b van de Bijlage bij Richtlijn 93/13/EEG bepaalt dat de plaatsing van eenzijdige wijzigingsbedingen op de indicatieve lijst niet verhindert dat financiële dienstverleners vanwege een geldige reden de rentevoet wijzigen, indien zij de consument daarvan onmiddellijk op de hoogte stellen en deze dan vrij is de overeenkomst op te zeggen. Deze bepaling brengt mee dat het beding voldoende moet verzekeren dat de consument bij een wijziging tijdig over de informatie kan beschikken die hij nodig heeft om op de meeste geëigende wijze op zijn nieuwe situatie te reageren. Daarom moeten de voorwaarden die in deze bepaling worden genoemd (een geldige reden, onmiddellijke kennisgeving en de opzegbevoegdheid) in de overeenkomst zijn vastgelegd. (meer…)

HR 1 november 2019 ECLI:NL:HR:2019:1690

Volgens het HvJEU in de arresten Petruhhin en Pisciotti volgt uit de vrijheid van iedere burger van de Unie om op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven (art. 21 VWEU) en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit (art. 18 VWEU) dat de aangezochte lidstaat de andere lidstaat op de hoogte dient te brengen van een uitleveringsverzoek van een derde staat, teneinde deze andere lidstaat in de gelegenheid te stellen een Europees arrestatiebevel ten aanzien van zijn staatsburger uit te vaardigen tot overlevering met het oog op vervolging. Uit het arrest Raugevicius volgt dat in geval van een uitleveringsverzoek teneinde een straf te ondergaan voor de aangezochte lidstaat geen informatieverplichting bestaat zoals omschreven in eerstgenoemde arresten, maar moet worden beoordeeld of de opgelegde straf in de aangezochte lidstaat ten uitvoer moet worden gelegd. (meer…)

HR 30 augustus 2019 ECLI:NL:HR:2019:1293

Niet elk gebruik van een zuivelbenaming voor een niet-zuivelproduct valt onder het verbod. Bij het verbod gaat het om het gebruik van de benaming ter aanduiding van het product. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval sprake is van gebruik van een zuivelbenaming ter aanduiding van een niet-zuivelproduct hangt af van de omstandigheden van het geval. (meer…)

Cassatieblog.nl