Selecteer een pagina

HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7507 (X/DAS Rechtsbijstand)

De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie over de verenigbaarheid met EG Richtlijn 87/344 van een polisbeding in een rechtsbijstandsverzekering waarin is bepaald dat de rechtsbijstand aan verzekerde (in beginsel) zal worden verleend door de eigen medewerkers van de rechtsbijstandverzekeraar en dat er in zoverre geen onbeperkt recht op vrije advocaatkeuze bestaat.

Rechtsbijstandverzekering

Eiser tot cassatie heeft bij Reaal Schadeverzekeringen een rechtsbijstandsverzekering afgesloten, die wordt uitgevoerd door DAS Rechtsbijstand (verweerster in cassatie). Het is een verzekering in natura: dekking wordt verleend door middel van het aanbieden van rechtsbijstand. De polisvoorwaarden bepalen dat die bijstand wordt verleend door de eigen medewerkers van DAS, waaronder mede de advocaten in dienstbetrekking worden begrepen. Als de zaak ingevolge de voorwaarden of naar de mening van DAS door een externe advocaat moet worden behandeld, heeft de verzekerde het recht deze naar eigen keuze aan te wijzen.

Vrije advocaatkeuze?

Deze verzekerde wenst zijn voormalige werkgever aan te spreken voor schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Voor deze kantonprocedure is bijstand van een advocaat geen wettelijk vereiste, maar de verzekerde wil deze procedure laten voeren door een door hem zelf aangewezen advocaat. Met een beroep op art. 4 van de EG Richtlijn 87/344, art. 4:67 Wft en het Eschig-arrest (HvJ 10 september 2009, C-199/081, ERCLI:NL:HR:2009:BJ8048) stelt hij recht te hebben op vrije advocaatkeuze. DAS Rechtsbijstand heeft niet ingestemd met zijn verzoek en beroept zich op de polisvoorwaarden die bepalen dat zaken in beginsel door eigen medewerkers worden behandeld. Als DAS besluit dat externe rechtsbijstand gerechtvaardigd is, dan heeft de verzekerde het recht om zelf een advocaat te kiezen.

Oordeel Hof

Het hof heeft de zienswijze van DAS gevolgd en de vorderingen van de verzekerde afgewezen. Het hof overwoog dat het recht op vrije advocaatkeuze niet reeds ontstaat door het besluit om ten behoeve van verzekerde een procedure te gaan voeren, maar dat tevens nodig is het besluit van de verzekeraar dat de zaak niet door een eigen medewerker, maar door een externe rechtshulpverlener zal worden verricht. Pas dan doet zich de mogelijkheid voor van een belangenconflict tussen verzekerde en verzekeraar waartegen art. 4 van de EG-richtlijn en art. 4:67 Wft beogen te beschermen. De genoemde bepalingen bevatten geen verbod om in de polisvoorwaarden te bepalen dat de rechtsbijstand in beginsel door een van de eigen medewerkers wordt verleend.

Ook het Eschig-arrest brengt daarin geen verandering. In dat arrest was de vraag aan de orde of de verzekeraar zich het recht mag voorbehouden een advocaat aan te wijzen voor alle betrokken verzekerden wanneer een groot aantal verzekeringnemers schade lijdt door eenzelfde feit. Deze polisclausule achtte het Hof van Justitie EU niet verenigbaar met het in art. 4 Richtlijn neergelegde recht op vrije advocaatkeuze. In het Eschig-arrest stond echter vast dat de procedure door een extern advocaat gevoerd moest worden, hetgeen in het onderhavige geval niet zo is.

Cassatie

De Hoge Raad ziet “zwaarwegende argumenten” ten gunste van de opvatting van verzekerde:

  • (De considerans van) de Richtlijn stelt zonder enige beperking centraal het belang van verzekerde of zelf “zijn advocaat of andere persoon met de kwalificaties die door het nationale recht worden toegestaan” te kiezen (rov. 3.7.1);
  • Niet alle taalversies ondersteunen de interpretatie die DAS geeft aan art. 4 van de Richtlijn, in het bijzonder waar het de zinsnede “wordt gevraagd” betreft (rov. 3.7.2);
  • Het Eschig-arrest bevat ook algemene beschouwingen over art. 4 van de Richtlijn en uit niets blijkt dat de waarde van die algemene beschouwingen beperkt is tot de casus die aan het arrest ten grondslag lag (rov. 3.7.3);
  • Er lijkt verder ook geen ruimte te zijn voor de beperking dat in de te voeren procedure rechtsbijstand verplicht is (rov. 3.7.4).

Toch acht de Hoge Raad deze opvatting “niet boven redelijke twijfel verheven”. Voor die twijfel is, zo blijkt uit rov. 3.8, doorslaggevend dat als moet worden aangenomen dat de Richtlijn steeds, zonder beperking, het recht op vrije advocaatkeuze waarborgt, een premiestijging – wellicht zelfs van forse omvang – voor de hand ligt. De toegankelijkheid van de rechtspraak komt dan in het geding. In zoverre is sprake van een kwestie van evident maatschappelijk belang, die ook in kort geding het stellen van vragen aan het Hof van Justitie rechtvaardigt.

Prejudiciële vragen

De Hoge Raad ziet dus aanleiding om de volgende prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie:

1. Laat art. 4 lid 1 van Richtlijn 87/344/EEG toe dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn polissen regelt dat rechtsbijstand in gerechtelijke of administratieve procedures in beginsel zal worden verleend door werknemers van de verzekeraar, tevens nog bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts onder de dekking vallen indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed?
2. Maakt het voor de beantwoording van de eerste vraag verschil of voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure rechtsbijstand wel of niet verplicht is?

DAS Rechtsbijstand wordt in cassatie bijgestaan door Ans van Duijvendijk-Brand en Hans van Wijk.

Cassatieblog.nl

Share This