Selecteer een pagina

HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1219

Voor de beantwoording van de vraag, of een buitenlandse pensioenregeling onder het toepassingsbereik van de Wvps valt, is beslissend of de buitenlandse pensioenregeling in de context van het maatschappelijke leven in het desbetreffende land een functie vervult die in voldoende mate overeenstemt met de functie van de Nederlandse pensioenregelingen waarop de Wvps van toepassing is, te weten: oudedagsvoorziening. Dat een buitenlands pensioen afkoopbaar is staat niet aan toepassing van de Wvps in de weg.

Spaartegoed of pensioenregeling?

Inzet van de onderhavige echtscheidingszaak vormden de door verweerster in cassatie, hierna: de vrouw, in de Verenigde Staten met Amerikaanse pensioenregelingen opgebouwde tegoeden. Die pensioenregelingen betroffen onder meer zgn. 401(k)-plans, vernoemd naar artikel 401 (k) van de Amerikaanse Internal Revenue Code dat de fiscale gevolgen van bepaalde pensioenvoorzieningen regelt.

Eiser tot cassatie, hierna: de man, meende dat de pensioengelden moeten worden aangemerkt als spaartegoed, dat in de door het Nederlandse recht beheerste verdeling van de huwelijksgemeenschap zou moeten worden betrokken.

Verweerster in cassatie stelde zich op het standpunt dat de 401 (k)-plans moeten worden aangemerkt als een buitenlandse pensioenregeling terzake ouderdomspensioen, waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, hierna: Wvps, van toepassing is. Zie artikel 1 lid 8 van de Wvps dat de wet ook van toepassing verklaart op pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling. Toepasselijkheid van de Wvps leidt in het onderhavige geval tot de conclusie dat er (vrijwel) niets te verevenen valt, omdat het gaat om door de vrouw (nagenoeg geheel) vóór datum huwelijk opgebouwd pensioen (vgl. artikel 2 lid 1 Wvps, op grond waarvan uitsluitend tijdens het huwelijk opgebouwd pensioen wordt verevend).

In beide feitelijke instanties heeft de vrouw het gelijk aan haar zijde gekregen.

Oordeel appelrechter

In appel heeft het hof zich de vraag gesteld of de Amerikaanse pensioenregelingen van de vrouw voldoende vergelijkbaar zijn met Nederlands ouderdomspensioen en die vraag bevestigend beantwoord. Daarbij heeft het hof acht geslagen op door de vrouw in het geding gebrachte onafhankelijke (rechtsvergelijkende) onderzoeksgegevens met betrekking tot het Amerikaanse pensioenstelsel, de karakteristieke elementen van Nederlands ouderdomspensioen, de recente ontwikkelingen in het Nederlands pensioenrecht en op concreet op de onderhavige pensioenregeling betrekking hebbende opinies en stukken.

Cassatieberoep man

In het principale cassatieberoep heeft de man dit oordeel bestreden met het betoog dat het hof zou zijn voorbijgegaan aan een aantal – volgens de man: óók karakteristieke – kenmerken van Nederlands ouderdomspensioen, blijkende uit de Pensioenwet, ertoe strekkende dat ouderdomspensioen (steeds en zonder meer) de vorm dient aan te nemen van een levenslange, periodieke, gefixeerde (vaste) en niet afkoopbare uitkering. In dit verband is van belang dat 401 (k)-plans (onder bepaalde voorwaarden) wél afkoopbaar zijn en daarmee ook voor andere doeleinden dan een inkomensvoorziening na datum pensioen kunnen worden aangewend.

Voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep vrouw

De vrouw heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld en daarin opnieuw aandacht gevraagd voor haar (primaire) strandpunt in appel ertoe strekkende dat in casu uitsluitend behoefde te worden beoordeeld, of de pensioenregelingen die zij met haar voormalige werkgevers in de V.S. heeft getroffen naar Amerikaans recht als pensioenregeling kunnen worden beschouwd.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het standpunt van de man. Daarbij verwijst het college allereerst naar de wetgeschiedenis van het hiervoor genoemde artikel 1 lid 8 Wvps, waaruit volgt dat deze bepaling is ingevoerd om te voorkomen dat gelijke gevallen ongelijk zouden worden behandeld. Het doel van deze bepaling is dan ook, zo overweegt de Hoge Raad, om te bewerkstelligen dat – voor de toepassing van de Wvps – een buitenlandse pensioenregeling die gelijkwaardig is aan een Nederlandse pensioenregeling, zoveel mogelijk op dezelfde wijze wordt behandeld. Zie rov. 3.3.2 en 3.3.3.

Vervolgens richt de Hoge Raad zich op de definitie van pensioen in artikel 1 lid 1 onder d Wvps. Die definitie, zo constateert de Hoge Raad, behelst niet méér dan de omschrijving als ‘ouderdomspensioen’. Onder verwijzing naar de wetgeschiedenis van de Wvps, overweegt de Hoge Raad dat deze niet nader gedefinieerde, ruime omschrijving strookt met het doel van de Wvps, te weten: de ex-echtgenoten de oudedagsvoorzieningen die zij tijdens hun huwelijk door gezamenlijke inspanning hebben opgebouwd, te laten delen, om ieder van hen na pensionering een met die opbouw corresponderend inkomen te verschaffen. Zie rov. 3.3.4.

Vervolgens wijst de Hoge Raad op artikel 1 lid 4 tot en met 6 Wvps, waarin zijn opgesomd de Nederlandse pensioenen, krachtens diverse wettelijke regelingen, die onder het toepassingsbereik van de wet vallen. De Hoge Raad overweegt vervolgens:

“3.3.5 (…) Gelet op het doel van de Wvps en de daarmee strokende, ruime omschrijving van het begrip ‘pensioen’ (zie hiervoor in 3.3.4), is voor de beantwoording van de vraag of een buitenlandse pensioenregeling gelijkwaardig is aan een Nederlandse pensioenregeling en daarmee onder het toepassingsbereik van (art. 1 lid 8 van) de Wvps valt, niet bepalend of de buitenlandse pensioenregeling in alle opzichten voldoet aan de eisen, voortvloeiend uit de in art. 1 leden 4-6 Wvps genoemde wettelijke regelingen. Beslissend in dit verband is of de buitenlandse pensioenregeling in de context van het maatschappelijke leven in het desbetreffende land een functie vervult die in voldoende mate overeenstemt met de functie van de Nederlandse pensioenregelingen waarop de Wvps van toepassing is, te weten: oudedagsvoorziening (…)”

Tegen deze achtergrond acht de Hoge Raad niet bepalend of de 401(k)-plans al dan niet aanspraak geven op een periodieke, levenslange uitkering, waarop een afkoopverbod van toepassing is. De Hoge Raad overweegt terzake, eveneens in rov. 3.3.5:

“Deze vereisten (de bestemmingsgebondenheid) strekken in het stelsel van de Pensioenwet ertoe om in de verhouding tussen werknemers, werkgevers en pensioenuitvoerders uitkering van de aanspraken van de pensioengerechtigden te waarborgen. Pensioenverevening bij scheiding dient evenwel een ander doel: het met het oog op een redelijke oudedagsvoorziening delen van de pensioenrechten die door gezamenlijke inspanning van de huwelijkspartners zijn opgebouwd (zie hiervoor in 3.3.4). Het ontbreken van bestemmingsgebondenheid in een buitenlandse pensioenregeling staat dan ook niet in de weg aan toepasselijkheid van (art. 1 lid 8 van) de Wvps.”

Ratio afkoopverbod in Pensioenwet

Dat de Hoge Raad in het kader van de Wvps geen doorslaggevend belang hecht aan het al dan afkoopbaar zijn van een buitenlandse pensioenregeling is goed navolgbaar. Uit de wetgeschiedenis van de Pensioenwet blijkt namelijk dat dit verbod is opgenomen om de werknemer te beschermen, zowel in relatie tot zijn werkgever (die alleen een eenmalige of tijdelijke pensioenvoorziening zou willen toezeggen) als ‘tegen zichzelf’ (de werknemer zou lichtvaardig tot afkoop kunnen besluiten en de beschikbaar komende bedragen kunnen verkwisten). Daarbij speelt het overheidsbelang een belangrijke rol: voorkomen moet worden dat werknemers een extra beroep op overheidsvoorzieningen zouden moeten doen. Dat aspect speelt buiten Nederland niet steeds en ook niet zonder meer. In elk geval geldt dat voor de Verenigde Staten, waar het niveau van door de overheid gefaciliteerde inkomensvoorzieningen niet goed vergelijkbaar is met dat in Nederland. In elk geval valt niet in te zien dat het enkele feit dat een werknemer in een buitenlands pensioenstelsel met betrekking tot de duur van het ouderdomspensioen minder bescherming geniet dan in Nederland een goede reden zou zijn om de door die werknemer opgebouwde bedragen niet meer te zien als voor verevening in de zin van de Wvps vatbaar pensioen.

In verschillende Europese landen is afkoop van pensioen wél mogelijk

In dit verband heeft de vrouw er in cassatie op gewezen dat ook in verschillende Europese landen ruimere mogelijkheden bestaan om pensioen af te kopen dan in Nederland. Zo is het in Duitsland en Zwitserland (sociaaleconomisch vergelijkbaar met Nederland) mogelijk om onder bepaalde voorwaarden ook bij uitdiensttreding pensioengelden contant te maken, terwijl opname van pensioengelden in België (sociaaleconomisch eveneens vergelijkbaar met Nederland) na het bereiken van de 60-jarige leeftijd is toegestaan. Ook tegen deze achtergrond valt de beslissing van de Hoge Raad om in het kader van de Wvps uit te gaan van een ruim pensioenbegrip goed te begrijpen.

Standpunt vrouw in voorwaardelijk incidenteel beroep

Omdat de Hoge Raad het principale beroep van de man heeft verworpen, kwam het college niet meer toe aan behandeling van het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep. In rov. 3.3.5 lijkt evenwel ook een verwerping van dit standpunt besloten te liggen. Bepalend is volgens de Hoge Raad immers of een buitenlandse pensioenregeling in de context van het maatschappelijk leven in het desbetreffende land een functie vervult die in voldoende mate overeenstemt met de functie van de Nederlandse pensioenregelingen waarop de Wvps van toepassing. Bij de beoordeling van een buitenlandse pensioenvoorziening in het kader van de vraag naar de toepasselijkheid van de Wvps kan dus niet zonder meer van de Nederlandse situatie worden geabstraheerd.

De vrouw werd in cassatie bijgestaan door Mirella Peletier en in de feitelijke instanties door Wim Thijssen (Pensioenadvocaten.nl) en Marjet Groenleer (GMW advocaten).

Cassatieblog.nl

Share This