Selecteer een pagina

HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2286

In de overweging dat verzoeker niet duidelijk heeft gemaakt “wat er precies met hem aan de hand is” ligt besloten dat van verzoeker kon worden gevergd dat hij zou verklaren, waarom zijn ziekte eraan in de weg stond dat hij – eventueel met behulp van derden – (alsnog) aan zijn verplichtingen voldeed (vgl. HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8310, NJ 2006/572). Het hof heeft dan ook terecht en voldoende begrijpelijk gemotiveerd de schuldsaneringsregeling (WSNP) tussentijds beëindigd.

Achtergrond van deze zaak

In 2015 is de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing verklaard. Verzoeker is een 54-jarige gescheiden man van Egyptische afkomst en de vader van twee kinderen. Omdat verzoeker tekortschoot in zijn informatieplicht, sollicitatieplicht, de plicht om geen nieuwe schulden te laten ontstaan en de boedelafdrachtplicht heeft de bewindvoerder een verzoek tot tussentijdse beëindiging ingediend. Tijdens de behandeling van de zaak is verzoeker diverse malen op zijn WSNP-verplichtingen gewezen en is de zaak tweemaal aangehouden om hem in de gelegenheid te stellen alsnog hieraan te voldoen. Verzoeker heeft hier echter niet aan voldaan, maar heeft een aantal medische verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat hij met recidiverende (ernstige) depressieve klachten kampte.

De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsanering beëindigd en het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Volgens het hof was verzoeker structureel in de nakoming van diverse WSNP-verplichtingen tekortgeschoten en waren deze tekortkomingen ernstig en verwijtbaar in de zin van art. 350 lid 3 sub c en d Faillissementswet. Het hof oordeelde daarbij dat verzoeker zijn stelling dat hij op fysieke en psychosociale gronden niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen onvoldoende had onderbouwd omdat uit de overgelegde medische verklaringen niet is duidelijk geworden “wat er precies met hem aan de hand is”. Verzoeker kon zich met dit oordeel niet verenigen en heeft cassatieberoep ingesteld.

Cassatie

In cassatie klaagt verzoeker, voor zover van belang, dat het oordeel van het hof over de verwijtbaarheid onbegrijpelijk is. Verzoeker klaagt dat uit de overgelegde stukken wel zou blijken dat hij door ziekte niet in staat was om aan de WSNP-verplichtingen te voldoen, nu uit de door hem overgelegde medische verklaringen volgt dat hij kampte met recidiverende (ernstige) depressieve klachten.

Advocaat-generaal Van Peursem acht de klacht gegrond en concludeert tot vernietiging van het arrest en verwijzing. Volgens de A-G bleek uit de medische verklaringen voldoende “wat er met verzoeker aan de hand is”: hij is depressief. Voor zover het hof had willen aangeven dat verzoeker onvoldoende had onderbouwd waarom hij ten gevolge van zijn depressie niet aan zijn WSNP-verplichtingen kon voldoen, meent de A-G dat het hof zijn oordeel onvoldoende duidelijk heeft gemotiveerd. Volgens de A-G diende in de verwijzingsprocedure te worden onderzocht of zijn depressie aan het nakomen van de WSNP-verplichtingen in de weg stond (§ 2.8).

De Hoge Raad volgt de conclusie niet en verwerpt het cassatieberoep in rov. 3.4.2 als volgt:

“3.4.2 Deze klacht faalt. Het hof heeft in rov. 2.6 erop gewezen dat [verzoeker] ook tijdens de procedure voor de rechtbank herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld om aan zijn verplichtingen te voldoen. De overweging van het hof dat [verzoeker] niet duidelijk heeft gemaakt “wat er precies met hem aan de hand is” heeft, in samenhang met hetgeen het hof ervóór en erna overweegt, de kennelijke strekking dat [verzoeker] , nadat hij ook tijdens de procedure voor de rechtbank – waarin hij werd bijgestaan door een advocaat – meerdere mogelijkheden om aan zijn verplichtingen te voldoen onbenut had gelaten, niet (meer) kon volstaan met het verweer dat de tekortkomingen hem niet konden worden verweten gelet op de medische verklaringen waaruit zijn ziektebeeld bleek. In deze overwegingen ligt besloten dat van [verzoeker] kon worden gevergd dat hij zou verklaren waarom zijn ziekte eraan in de weg stond dat hij – eventueel met behulp van derden – (alsnog) aan zijn verplichtingen voldeed (vgl. HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8310, NJ 2006/572). Dit oordeel is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.”

De uitspraak van de Hoge Raad is in lijn met de gedachte dat van de WSNP-schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd.

Cassatieblog.nl

Share This