Selecteer een pagina

HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1668

De Hoge Raad bekrachtigt de uitspraak van het hof tot vaststelling van de billijke vergoeding voor het muziekgebruik op dance events.

Achtergrond

Deze zaak gaat over de billijke vergoeding die door organisatoren van dance-evenementen aan de Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (hierna: Sena) moet worden betaald voor het ten gehore brengen van muziek (zogeheten fonogrammen) op die evenementen.

Het hof heeft die billijke vergoeding vastgesteld op een percentage van de recette (dat is: het aantal verkochte tickets vermenigvuldigd met de ticketprijs), namelijk 1,625% voor dance-evenementen met een ticketprijs tot € 85 en 1,3% voor dance-evenementen met een hogere ticketprijs. Voor gratis dance-evenementen is de billijke vergoeding gesteld op € 0,075 per bezoeker (met een minimum en een maximum totaalbedrag). De organisatoren zijn het hier niet mee eens en hebben cassatieberoep ingesteld.

Cassatie

De Hoge Raad beperkt zich in het arrest tot twee onderwerpen. Voor het overige verwerpt hij het cassatieberoep met de verkorte motivering van art. 81 lid 1 RO.

Als eerste stelt de Hoge Raad de uitleg van art. 7 lid 2 van de Wet op de naburige rechten (hierna: Wnr) aan de orde. Het hof oordeelde dat online voor het publiek beschikbaar gestelde muziek onder het begrip ‘een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram’ als bedoeld in deze bepaling valt en daarmee onder het vergoedingsplichtige repertoire (hierna: Sena-repertoire). Volgens de organisatoren heeft het hof daarmee het begrip ‘een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram’ te ver opgerekt. Het hof zou hebben miskend dat een fonogram dat niet voor handelsdoeleinden maar voor particuliere doeleinden online beschikbaar wordt gesteld, niet als commercieel fonogram kan worden aangemerkt. De Hoge Raad komt echter tot de conclusie dat ook als het hof van de door de organisatoren bepleite uitleg van art. 7 lid 2 Wnr was uitgegaan, dit niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Advocaat-generaal Van Peursem was overigens in zijn conclusie al inhoudelijk op deze vraag ingegaan: hij concludeerde dat het hof terecht geoordeeld had dat krachtens art. 7 lid 2 Wnr ook online voor het publiek beschikbaar gestelde muziek valt onder het begrip “voor commerciële doelen uitgebrachte fonogrammen” en daarmee onder het Sena-repertoire. Een commercieel oogmerk is niet vereist, aldus de A-G.

De Hoge Raad bespreekt vervolgens de klacht van de organisatoren dat het hof de prijs per bezoeker onjuist, want te onnauwkeurig, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk, heeft vastgesteld. De organisatoren wijzen erop dat het hof in rov. 39-40 uitgaat van een 20% lagere ticketprijs dan het in rov. 26 bedoelde uitgangspunt, te weten een ticketprijs van € 40 in plaats van € 50. Volgens de organisatoren had het hof de prijs per bezoeker dan ook evenredig 20% lager moeten vaststellen. A-G van Peursem achtte deze klacht gegrond en concludeerde tot vernietiging en afdoening door de Hoge Raad zelf. De Hoge Raad gaat echter, in lijn met het betoog in cassatie van Sena, contrair aan de conclusie van de A-G. De Hoge Raad stelt voorop dat het hof klaarblijkelijk tot uitgangspunt heeft genomen dat tussen “ticketprijs” en “prijs per bezoeker” geen recht evenredig verband bestaat. Dat oordeel is, gelet op het deskundigenbericht van de Geschillencommissie, waarin de “ticketprijs” en de “prijs per bezoeker” los van elkaar worden vastgesteld, niet onjuist of onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad.

Sena is in cassatie bijgestaan door Sikke Kingma en de auteur en in feitelijke instanties door Dirk Visser en Patty de Leeuwe.

Cassatieblog.nl

Share This