Selecteer een pagina
Opzegtermijn bij opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en opvolgend werkgeverschap

Opzegtermijn bij opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en opvolgend werkgeverschap

HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2222

Bij elkaar binnen zes maanden opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd tussen een werknemer en werkgevers die worden geacht elkaars opvolger te zijn, moet de opzegtermijn worden berekend uitgaande van het tijdstip van totstandkoming van de eerste overeenkomst.
Is sprake van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd die anders is geëindigd dan door – kort gezegd – opzegging door de werkgever of de faillissementscurator dan wel ontbinding door de rechter en binnen zes maanden wordt opgevolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij een opvolgend werkgever, dan is sprake van samenloop tussen de Ragetlie-regeling van art. 7:667 lid 4 en 5 BW en de regeling van art. 7:668a lid 2 en 4 BW, geldt de laatste overeenkomst op grond van art. 7:668a lid 1 en 2 BW als aangegaan voor onbepaalde tijd, is voor de beëindiging van deze overeenkomst opzegging nodig en geldt dat de opzegtermijn wordt berekend vanaf het aangaan van de eerste overeenkomst (art. 7:667 lid 4 BW en art. 7:668a lid 4 BW).

Lees meer…

Toepasselijk recht op arbeidsovereenkomsten in de context van het internationaal wegvervoer

Toepasselijk recht op arbeidsovereenkomsten in de context van het internationaal wegvervoer

HR 23 november 2018 ECLI:NL:HR:2018:2165

(i) De rechter dient bij de vaststelling van het gewoonlijke werkland “met name” te onderzoeken in welk land zich de plaats bevindt van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht, instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, alsmede de plaats waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden. Die opsomming is niet limitatief, want de rechter moet met alle elementen die de werkzaamheid van de werknemer kenmerken rekening houden.
(ii) Bij de vaststelling van de uitzondering, het land waarmee de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft, komt belangrijke betekenis toe aan in welk land de werknemer belastingen en heffingen betaalt, waar hij is aangesloten bij sociale zekerheidsregelingen en aan criteria betreffende het salaris en andere arbeidsvoorwaarden. Bij dat oordeel geldt dat de rechter moet motiveren waarom uit het geheel der omstandigheden blijkt van een kennelijk nauwere band met dat andere land die rechtvaardigt dat een uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt van toepasselijkheid van het recht van het gewoonlijke werkland. Lees meer…

In onteigeningszaken moet het oproepingsbericht binnen de cassatietermijn zijn bezorgd of betekend

In onteigeningszaken moet het oproepingsbericht binnen de cassatietermijn zijn bezorgd of betekend

HR 23 november 2018 ECLI:NL:HR:2018:2161

Bij de Hoge Raad wordt sinds maart 2017 digitaal geprocedeerd. Bij digitaal procederen moet binnen de (cassatie)termijn de procesinleiding worden ingediend. Eiser krijgt daarna nog een termijn van twee weken om het oproepingsbericht te betekenen of bezorgen. De Onteigeningswet wijkt daarvan af: binnen de cassatietermijn moet niet alleen de procesinleiding worden ingediend, maar moet deze ook (samen met het oproepingsbericht en de afgelegde cassatieverklaring) worden bezorgd of betekend. Lees meer…

Opzegtermijn bij opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en opvolgend werkgeverschap

Welbewuste instemming verslechtering arbeidsvoorwaarden vereist

HR 22 november 2018 ECLI:NL:HR:2018:2168, 2169, 2170, 2172, 2185 en 2187

Een werkgever mag pas erop vertrouwen dat een werknemer een functie heeft aanvaard die voor die werknemer een verslechtering van zijn arbeidsvoorwaarden meebrengt, indien op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die nieuwe functie heeft ingestemd. De omstandigheid dat de werknemer de bij de nieuwe functie behorende werkzaamheden is gaan verrichten, is niet voldoende om van ‘welbewuste instemming’ van de werknemer uit te gaan. Daarbij is van belang dat een werknemer in de verhouding tot zijn werkgever verplicht is de bedongen arbeid te verrichten, en dat hij het risico loopt dat het niet verrichten van de opgedragen werkzaamheden als werkweigering zal worden aangemerkt. Lees meer…

De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over de Detacheringsrichtlijn

De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over de Detacheringsrichtlijn

HR 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2174

De Hoge Raad stelt vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de uitleg van het begrip “op het grondgebied van een lidstaat” als bedoeld in art. 1 lid 1 en 3 van de Detacheringsrichtlijn en de uitleg van het begrip “collectieve arbeidsovereenkomsten (…) die algemeen verbindend zijn verklaard” van diezelfde richtlijn.  Lees meer…

Onrechtmatige overheidsdaad: moment van beoordelen onrechtmatig handelen

Onrechtmatige overheidsdaad: moment van beoordelen onrechtmatig handelen

Hoge Raad 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2160 (X / Staat)

Het oordeel van het hof dat het de Raad voor de Rechtspraak ten tijde van de brief duidelijk had moeten zijn dat niet meer kon worden uitgegaan van de juistheid van de verklaringen van de rechter over het telefonische contact, en de kwalificatie door het hof van de beschuldiging in de brief als “vooralsnog onvoldoende gefundeerd” zijn niet onbegrijpelijk en geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting over de grenzen van de in dit verband aan de Staat toekomende vrijheid. Lees meer…

Persoonlijke aansprakelijkheid curator

Persoonlijke aansprakelijkheid curator

HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2067

De curator van een gefailleerde huurder staat toe dat een derde – in strijd met het verbod van onderverhuur in de huurovereenkomst en zonder instemming van de verhuurder – gebruik maakt van het gehuurde winkelpand. Dit vormt een ‘actieve’ schending door de curator van een voortdurende verplichting van de gefailleerde huurder tot nalaten zoals bedoeld in het arrest Credit Suisse/Jongepier q.q. (ECLI:NL:HR:2018:424 besproken in CB 2018-56). De curator had op dit punt geen beleidsvrijheid. Dit betekent dat de curator (in beginsel) persoonlijk aansprakelijk is.  Lees meer…

Prejudiciële vraag: is in kort gedingen over Gemeenschapsmodellen alleen de Haagse voorzieningenrechter bevoegd?

Prejudiciële vraag: is in kort gedingen over Gemeenschapsmodellen alleen de Haagse voorzieningenrechter bevoegd?

HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2027 (Spin Master/High5 Products)

Is in kort gedingen over Gemeenschapsmodellen alleen de Haagse voorzieningenrechter bevoegd? De Hoge Raad vraagt het Hof van Justitie EU of art. 90 Gemeenschapsmodellenverordening de lidstaten de vrijheid laat om voor kort gedingen over Gemeenschapsmodellen uitsluitend de rechtbank voor het Gemeenschapsmodel als bevoegd aan te wijzen.

Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl