Selecteer een pagina
Bewuste roekeloosheid in de beperkingsprocedure

Bewuste roekeloosheid in de beperkingsprocedure

HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:981

1. Van bewust roekeloos handelen in de zin van art. 8:1064 BW is sprake wanneer de aansprakelijk gestelde persoon het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar hij zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden. Die maatstaf geldt ook in gevallen waarin sprake is van een vaststaand gevaar, bijvoorbeeld in gevallen van schade door het gebruik van een ondeugdelijk vervoermiddel.
2. Bij de beoordeling van de beroepsaansprakelijkheid van een cassatieadvocaat gaat het erom of het gebrekkige cassatieberoep (als dat niet gebrekkig was geweest) tot vernietiging zou hebben geleid en, zo ja, hoe na verwijzing over de zaak zou zijn geoordeeld. De rechter dient bij de hiervoor bedoelde beoordelingen uit te gaan van de stand van de rechtsontwikkeling op het moment waarop – de beroepsfout weggedacht – over de vordering of het rechtsmiddel zou zijn geoordeeld. Lees meer…

Alle omstandigheden van belang bij uitleg telefonische uitlating over opzegging vof

Alle omstandigheden van belang bij uitleg telefonische uitlating over opzegging vof

HR 01-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:819

Tussen partijen is in geschil of de vof door opzegging is geëindigd als gevolg van een telefonische uitlating. Deze telefonische uitlating moet worden uitgelegd aan de hand van art. 3:33 en 3:35 BW. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Dat partijen in de vennootschapsakte een vormvereiste voor opzegging zijn overeengekomen, is een omstandigheid die van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag of de telefonische uitlating mocht worden opgevat als opzegging. Lees meer…

Vakbond die partij is bij een cao heeft een zelfstandig vorderingsrecht

Vakbond die partij is bij een cao heeft een zelfstandig vorderingsrecht

HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:980

Een werknemersorganisatie die partij is bij een cao, kan als contractspartij uit eigen hoofde van de individuele werkgeversorganisatie die partij is bij de cao en/of van de individuele leden daarvan nakoming vorderen van in die cao opgenomen verplichtingen van een werkgever. Daarvoor is niet vereist dat er werknemers zijn die bezwaar hebben tegen de niet-nakoming van hun werkgever. Uit het CNV/Pennwalt-arrest (HR 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2532, NJ 1998/403) volgt dat een toewijzing van de nakomingsvordering alleen kan zien op de nakoming van een verplichting van een werkgever jegens werknemers die daarop aanspraak kunnen en willen maken. Deze clausulering moet in het dictum van de uitspraak worden opgenomen. Lees meer…

Hoge Raad laat zich uit over de uitleg en reikwijdte van art. 3 lid 1 WAM

Hoge Raad laat zich uit over de uitleg en reikwijdte van art. 3 lid 1 WAM

HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:877

Het begrip ‘in het verkeer’ als bedoeld in artikel 3 lid 1 WAM dient in overeenstemming met artikel 3, eerste alinea, WAM-richtlijn (Richtlijn 2009/103/EG) te worden uitgelegd. Uit jurisprudentie van het HvJEU volgt dat ‘deelneming aan het verkeer van voertuigen’ in de zin van artikel 3, eerste alinea, WAM-richtlijn ziet op elk gebruik van een voertuig dat overeenstemt met de gebruikelijke functie. Telkens als een voertuig als een vervoermiddel wordt gebruikt, is sprake van deelneming aan het verkeer. Deelneming aan het verkeer is niet beperkt tot situaties op de openbare weg. Lees meer…

De billijke vergoeding van art. 7:671c lid 2 BW

De billijke vergoeding van art. 7:671c lid 2 BW

HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (verzoekster / Stichting Zinzia Zorggroep)

De gezichtspunten van de New Hairstyle-beschikking voor het bepalen van de billijke vergoeding van art. 7:681 lid 1, aanhef en onder a, BW zijn ook van toepassing voor een geval als het onderhavige, waarin de billijke vergoeding is gegrond op art. 7:671c lid 2, aanhef en onder b, BW. Ook daarbij gaat het uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.  Lees meer…

Gezag van gewijsde staat in de weg aan voorlopig getuigenverhoor als er geen grond is voor herroeping

Gezag van gewijsde staat in de weg aan voorlopig getuigenverhoor als er geen grond is voor herroeping

HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:727 (Verzoeker/ABN Amro)

Het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor kan worden afgewezen als sprake is van misbruik van recht, strijd met een goede procesorde, of strijd met een zwaarwichtig bezwaar; of als verzoeker daarbij onvoldoende belang heeft. Een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor in verband met een vordering die hij wil instellen waarover in een eerdere procedure tussen partijen al onherroepelijk is beslist, kan afstuiten op het vereiste van voldoende belang. De verzoeker heeft geen belang bij dat voorlopig getuigenverhoor als hij opheldering wil over feiten die geen vordering tot herroeping (art. 382 Rv) kunnen dragen en als de vorderingen die hij wil instellen afstuiten op het gezag van gewijsde van die eerdere beslissing. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl