Selecteer een pagina

HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011

Het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop dienen niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.

Al eerder is op dit blog melding gemaakt van de prejudiciële vragen die het Haagse hof heeft gesteld over de wijze waarop het zgn. kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop in aanmerking dienen te worden genomen bij de berekening van kinderalimentatie. A-G Hammerstein concludeerde dat het kindgebonden budget niet in mindering moet worden gebracht op de behoefte van het kind, aangezien dit tot gevolg kan hebben dat door de alimentatieplichtige veel minder of geen alimentatie meer hoeft te worden betaald (CB 2015-133). Een conclusie die afwijkt van de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen terzake.

Vandaag heeft de Hoge Raad de prejudiciële vragen – in lijn met de conclusie van de A-G  – als volgt beantwoord:

“1. Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.

2. Er dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget.”

In zijn overwegingen verwijst de Hoge Raad naar de aard en de strekking van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop. Met deze overheidsregelingen, zo overweegt de Hoge Raad, is beoogd om de verzorgende (alleenstaande) ouder inkomensondersteuning te bieden om in de behoefte van zijn kind of kinderen te voorzien. De daarmee samenhangende tegemoetkomingen verminderen dan ook niet de behoefte van het kind, maar verhogen de draagkracht van de ouder. Het bestaan van de bedoelde regelingen laat voorts onverlet, zo overweegt de Hoge Raad, dat het aan de ouders is om in de behoefte van hun kind te voorzien. Zie rov. 3.4.2.

In dit geding heeft de vereniging Familierecht Advocaten Scheidingsmediators, de vFAS, op de voet van artikel 393 lid 2 Rv schriftelijke opmerkingen ingediend. De vFAS werd bijgestaan door Mirella Peletier.

Cassatieblog.nl

Share This