Selecteer een pagina

HR 1 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:542 (Duck /verweerder)

De betekening van het vonnis aan de wederpartij ter inleiding van de executie is in beginsel voldoende om aan te nemen dat sprake is van dreiging met executie. Door die betekening geeft de executant immers te kennen nakoming van het vonnis te verlangen.

De casus

In deze Caribische zaak was verzoekster tot cassatie, Duck International Ltd., door het Gerecht in Eerste Aanleg te Sint Maarten veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis bouwwerken af te breken, op straffe van een dwangsom. Duck stelde tegen deze uitspraak hoger beroep in. Verweerder liet echter het vonnis aan Duck betekenen, waarna Duck bij het hof heeft gevorderd om ex art. 272 Rv St. Maarten de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen. Het hof heeft dit ca. twee weken later gedaan. In die tussenliggende periode heeft Duck een aanvang gemaakt met het afbreken van de bouwwerken. Enkele maanden later vernietigt het hof het vonnis van het gerecht, en die uitspraak gaat in kracht van gewijsde. Duck stelt vervolgens verweerder aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden doordat zij – onder dreiging van de te verbeuren dwangsommen – tot afbraak van een deel van de bouwwerken was overgegaan. Zij legt hieraan ten grondslag dat verweerder een later vernietigd vonnis ten uitvoer heeft gelegd. Het Gerecht in Eerste Aanleg wijst de vordering van Duck toe; het Gemeenschappelijk Hof vernietigt echter dit vonnis, wijst de vordering van Duck af en heft ook de inmiddels door Duck op de eigendommen van verweerder gelegde beslagen op. Het hof overweegt hiertoe onder meer het volgende:

“3.3. Vastgesteld wordt dat Duck op dezelfde dag dat het bestreden vonnis aan haar is betekend, bij het Hof een vordering heeft ingediend om de tenuitvoerlegging van dat bestreden vonnis te schorsen. Gelet op de aard van een schorsingsprocedure ex artikel 272 Rv en het feit dat procespartijen tot op zekere hoogte rekening dienen te houden met elkaars belangen, kan van de partij ten gunste van wie het vonnis is gewezen, in veel gevallen worden verlangd dat zij gedurende de schorsingsprocedure geen executiemaatregelen treft. Daarom mocht van Duck worden verwacht dat zij voordat zij tot (dure) maatregelen zoals afbraak van een etage zou overgaan, eerst in overleg met [verweerder] zou treden in verband met het feit dat zij een schorsingsprocedure aanhangig had gemaakt, en indien [verweerder] ondanks dit overleg zou hebben geweigerd de executiemaatregelen op te schorten totdat de schorsingsprocedure zou zijn afgerond, had van Duck mogen worden verwacht dat zij een spoedmaatregel bij het Hof zou aanvragen, alvorens executiekosten te maken.”

Onrechtmatige executie

In cassatie klaagt Duck dat het hof heeft miskend dat de partij die door dreiging met executie van dwangsommen de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, onrechtmatig handelt en schadeplichtig is wanneer het vonnis in hoger beroep is vernietigd. Duck wijst er daarbij nog op dat zij niet het risico wilde lopen dwangsommen te verbeuren (de bouwwerken moesten binnen één maand na betekening zijn afgebroken), dat verweerder wist dat Duck hoger beroep had ingesteld toen hij tot betekening van het vonnis overging, en dat verweerder er door zijn advocaat op gewezen was dat het vonnis in hoger beroep wellicht geen stand zou houden en dat aan de executie van het vonnis daarom aansprakelijkheidsrisico’s kleefden (waarvoor ook Duck had gewaarschuwd).

De Hoge Raad stelt het volgende voorop:

“Volgens vaste rechtspraak moet worden aangenomen dat de partij die door dreiging met executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van dat vonnis voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, in beginsel onrechtmatig handelt en schadeplichtig is wanneer het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd (vgl. onder meer HR 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5863, NJ 2000/603).

De betekening van het vonnis aan de wederpartij ter inleiding van de executie is in beginsel voldoende om aan te nemen dat sprake is van dreiging met executie als bedoeld in deze rechtspraak. Door die betekening geeft de executant immers te kennen nakoming van het vonnis te verlangen.”

Het oordeel van het hof valt met deze regels niet in overeenstemming te brengen, aldus de Hoge Raad. Uit de betekening van het vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, volgde dat verweerder nakoming van de daarin uitgesproken veroordeling verlangde. Er was daarom voor Duck geen aanleiding om het initiatief te nemen voor overleg met verweerder over de nakoming van het vonnis (maar het lag eerder op de weg van verweerder om in overleg te treden). Dit werd niet anders toen Duck schorsing van de executie had gevorderd. Ook is niet van belang dat de veroordeling inhield dat binnen een maand na betekening het vonnis moest worden nageleefd, voordat dwangsommen zouden worden verbeurd. De veroordeelde is, aldus nog steeds de Hoge Raad, immers gehouden tot nakoming van het vonnis, wat in dit geval betekende dat Duck binnen een maand na betekening de bouwwerken diende af te breken.

De Hoge Raad vernietigt – conform de conclusie van A-G Vlas – het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing. Duck werd in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en in feitelijke instanties door Eric de Vries (HBN Law).

Cassatieblog.nl

Share This