Selecteer een pagina

HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2395 (Magna Group B.V./Quantera Global B.V.)

Een beslissing van de rechter-commissaris waarbij het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor achter gesloten deuren te laten plaatsvinden en om beperkingen te stellen aan de verspreiding van de processen-verbaal zijn afgewezen, is geen tussenbeschikking maar een eindbeschikking. Art. 358 lid 4 Rv (zonder toestemming van de rechtbank is geen tussentijds hoger beroep mogelijk) is daarom niet van toepassing. Wel vallen deze beslissingen onder het rechtsmiddelverbod van art. 188 lid 2 Rv

Achtergrond

In deze zaak is op verzoek van verweerster in cassatie (hierna: Quantera) een voorlopig getuigenverhoor gelast. Het voorlopig getuigenverhoor heeft betrekking op het bewijzen van feiten en omstandigheden rondom het aangaan en uitvoeren van een overeenkomst tussen Quantera en eiseres tot cassatie (hierna: Magna).

Nadat het voorlopig getuigenverhoor was gelast, heeft Magna de rechtbank verzocht om (i) te bepalen dat het voorlopig getuigenverhoor achter gesloten deuren zal plaatsvinden (art. 27 lid 1 onder c Rv) en (ii) te bevelen dat de processen-verbaal door partijen en hun raadslieden niet (zonder toestemming van Magna) aan derden mogen worden verstrekt (art. 28 lid 1 onder a Rv). Aan deze verzoeken heeft Magna ten grondslag gelegd dat bij een openbare behandeling bedrijfsgevoelige (financiële) gegevens op straat kunnen komen te liggen.

De rechter-commissaris heeft deze twee verzoeken van Magna afgewezen. Magna heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Daar rijst de vraag – de vraag die ook in cassatie voorligt – of Magna ontvankelijk is in dit hoger beroep.

Karakter van de beslissing: rolbeschikking, tussenbeschikking of eindbeschikking?

Voor de beantwoording van die vraag is van belang wat precies het karakter is van de beslissing van de rechter-commissaris waarbij de verzoeken om behandeling achter gesloten deuren en geheimhouden van de processen-verbaal zijn afgewezen. Gaat het hier om een zogeheten rolbeschikking (een beslissing die uitsluitend de instructie van de zaak betreft en niet ingrijpt in de processuele rechten of belangen van een partij), een tussenbeschikking in het lopende voorlopig getuigenverhoor of een (zelfstandige) eindbeschikking? Het antwoord van die vraag is van belang omdat tegen rolbeschikkingen volgens vaste rechtspraak in het geheel geen rechtsmiddelen openstaan, terwijl voor tussenbeschikkingen geldt dat daartegen in beginsel alleen tegelijk met de eindbeschikking kan worden opgekomen (art. 358 lid 4 Rv voor hoger beroep en art. 426 jo. art. 401a lid 2 Rv voor cassatieberoep).

Het hof liet in het midden of hier sprake was van een zuivere instructiebeslissing (rolbeschikking), en oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris (in elk geval) het karakter van een tussenbeschikking heeft. Het hof hanteerde daarvoor als argument dat het voorlopig getuigenverhoor – in welk kader Magna haar verzoeken had gedaan – nog niet had plaatsgevonden en er dus nog geen sprake was van een eindoordeel door de rechtbank. De rechter-commissaris had bij zijn beslissing volgens het hof geen toestemming had gegeven voor een tussentijds hoger beroep (art. 358 lid 4 Rv). Daarom verklaarde het hof Magna niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

Hoge Raad: wel een eindbeschikking, maar rechtsmiddelverbod van art. 188 lid 2 Rv geldt

De Hoge Raad acht dit oordeel van het hof onjuist, maar komt uiteindelijk langs een andere route tot dezelfde uitkomst: Magna is niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris.

De Hoge Raad beantwoordt daarbij allereerst de – door het hof in het midden gelaten – vraag of die beslissing is aan te merken als een zuivere rolbeschikking. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend: de (afwijzende) beslissing op het verzoek om beperkingen aan de openbaarheid grijpt in in de rechten en belangen van Magna en is dus niet aan te merken als een maatregel die enkel de strekking heeft om een behoorlijke procesgang te verzekeren. Dit oordeel is in lijn met vaste rechtspraak, waarin beslissingen over het verloop van de procedure al snel worden aangemerkt als beslissingen die tevens in de rechten en belangen van partijen ingrijpen (bijvoorbeeld de weigering van een pleidooi, de weigering van een processtuk of de weigering om de zaak op de rol in te schrijven).

De beslissing van de rechter-commissaris kwalificeert dus niet als rolbeschikking, maar – anders dan het hof had aangenomen – ook niet als tussenbeschikking. Het gaat hier namelijk, aldus de Hoge Raad, om een beslissing waarin op het verzochte (het stellen van beperkingen aan de openbaarheid) is beslist en waarin geen enkele (verdere) beslissing over enig verzoek is aangehouden. De Hoge Raad beschouwt daarmee de verzoeken van Magna als zelfstandige verzoeken (zoals eerder aan de orde in HR 6 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6646), waar het hof deze klaarblijkelijk had opgevat als (onzelfstandige) verzoeken die samenhingen met het voorlopig getuigenverhoor dat nog moest worden gehouden.

Omdat hier sprake is van een eindbeschikking van de rechter-commissaris geldt in beginsel de hoofdregel (art. 358 lid 1 Rv) dat daartegen direct hoger beroep openstaat. In dit geval is dat echter (toch) anders, omdat de Hoge Raad de beschikking brengt onder de reikwijdte van art. 188 lid 2 Rv. Daarin is bepaald dat voor zover het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen, geen hogere voorziening is toegelaten.

Tekstueel ziet deze bepaling alleen op de (afwijzende) beslissing op het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te houden. Ter onderbouwing voor zijn oordeel dat dit rechtsmiddelverbod ook de (afwijzende) beslissing op de verzoeken van Magna in deze zaak bestrijkt, wijst de Hoge Raad op de ratio van art. 188 lid 2 Rv. De wetgever heeft daarmee willen voorkomen dat een partijen door middel van een hoger beroep het snel horen van de getuigen in een voorlopig getuigenverhoor zou kunnen frustreren. Zou de beslissing op de verzoeken van Magna buiten de reikwijdte van art. 188 lid 2 Rv vallen, dan zou het getuigenverhoor niet kunnen plaatsvinden voordat onherroepelijk op het hoger beroep is beslist.

Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat een beslissing van de rechter-commissaris over de wijze waarop een voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden, niet in een hoger beroep (of cassatieberoep) ter discussie kan worden gesteld. Dat is alleen anders als zich een grond voordoet voor doorbreking van het rechtsmiddelverbod van art. 188 lid 2 Rv. Dat was echter in deze zaak niet door Magna aangevoerd.

Cassatieblog.nl

Share This