Selecteer een pagina

HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:310 (Oracle/Westinvest)

De Hoge Raad geeft een overzicht van de mogelijkheden tot “kantoorbetekening” (art. 63 Rv) in gevallen waarin de Betekeningsverordening dan wel het Haags Betekeningsverdrag van toepassing zijn, en de daarbij in acht te nemen dagvaardingstermijn (art. 115 Rv).

Inleiding

Verweerder in cassatie Westinvest is gevestigd te Düsseldorf, Duitsland. Dat is een EU-lidstaat waar de Betekeningsverordening II (Verordening (EG) nr. 1393/2007) van toepassing is. Het exploot waarbij eiseres tot cassatie Oracle beroep in cassatie heeft ingesteld, is op de voet van art. 63 Rv (de “kantoorbetekening”) betekend aan de advocaat bij wie Westinvest in hoger beroep woonplaats had gekozen. Bij het uitbrengen van de cassatiedagvaarding heeft Oracle een dagvaardingstermijn van 23 dagen in acht genomen: de dagvaarding is uitgebracht op 26 november 2014 tegen 19 december 2014 als eerstdienende dag.

Westinvest is op deze datum niet in de cassatieprocedure verschenen, waarna Oracle op enig moment heeft verzocht om verstek te verlenen. Normaal gesproken wordt de beslissing tot verstekverlening (na een veelal mondelinge conclusie van de Advocaat-Generaal) ter rolzitting genomen. Deze zaak hebben de A-G en de Hoge Raad echter aangegrepen voor een schriftelijk oordeel. Daarin wordt een overzicht gegeven van de beslissingen die de Hoge Raad in eerdere uitspraken al heeft gegeven over de kantoorbetekening in gevallen waarin de Betekeningsverordening, dan wel het Haags Betekeningsverdrag van toepassing is, en wordt een laatste nog openstaande vraag beantwoord.

Betekening op de voet van art. 63 Rv aan buitenlandse partijen

Art. 63 Rv maakt het mogelijk dat een verzet-, appel- of cassatiedagvaarding kan worden uitgebracht aan het kantoor van de advocaat waar de gedagvaarde partij in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen. Voor het dagvaarden van buitenlandse partijen is dat een zeer praktische bepaling, omdat bij toepasselijkheid van art. 63 Rv niet de omslachtige wijze van betekening behoeft te worden gevolgd die normaal gesproken voor buitenlandse gedaagden geldt. In HR 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3078, NJ 2010/111 en HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0006, NJ 2011/368 was al uitgemaakt dat bij het instellen van een rechtsmiddel tegen een partij met een bekende woon- of verblijfstaat in een lidstaat van de Betekeningsverordening, dan wel het Betekeningsverdrag, mag worden volstaan met de betekening van het exploot op de voet van art. 63 Rv. De betekeningsroute van de verordening respectievelijk het verdrag hoeft in dat geval niet te worden gevolgd. De Hoge Raad bevestigt dat oordeel nog eens in deze zaak.

Wordt gekozen voor de kantoorbetekening van een rechtsmiddelexploot, dan rijst vervolgens de vraag welke dagvaardingstermijn hier van toepassing is: gelden hier de termijnen die voor buitenlandse gedaagden zijn genoemd in art. 115 lid 1 en 2 Rv (vier weken dan wel drie maanden)? Of kan, nu de advocaat aan wiens kantoor de dagvaarding op de voet van art. 63 Rv wordt uitgebracht in Nederland is gevestigd, worden volstaan met de gewone dagvaardingstermijn van (ten minste) een week (art. 114 Rv)?

Welke dagvaardingstermijn geldt bij 63 Rv-betekening aan buitenlandse partijen?

Voor betekening op grond van het Haags Betekeningsverdrag was in HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4952, CB 2011-1, al beslist dat bij betekening op de voet van art. 63 Rv in beginsel de gewone dagvaardingstermijn van een week mag worden aangehouden, omdat in dat geval sprake is van betekening aan een gekozen woonplaats in Nederland als bedoeld in art. 115 lid 3 Rv. Geheel in lijn hiermee beslist de Hoge Raad in deze zaak dat hetzelfde geldt als niet het Betekeningsverdrag, maar de Betekeningsverordening van toepassing is.

De Hoge Raad herhaalt hierbij wel de “slag om de arm” die in het arrest van 15 april 2011 al was uitgesproken: als de via art. 63 Rv opgeroepen buitenlandse partij op de dienende dag niet verschijnt, dan

“dient de rechter met inachtneming van het verdedigingsbelang te beslissen over verstekverlening. Indien degene voor wie het rechtsmiddelexploot is bestemd, op de dienende dag niet verschijnt en er aanleiding bestaat eraan te twijfelen of het stuk de buitenlandse geadresseerde heeft bereikt, dient de rechter het verstek niet terstond te verlenen. De rechter kan zo nodig inlichtingen hieromtrent (doen) inwinnen bij de advocaat aan wiens kantoor het rechtsmiddelexploot is gedaan.

Indien de advocaat aan wiens kantoor het rechtsmiddelexploot is gedaan, eigener beweging of desgevraagd meedeelt dat hij (nog) niet erin is geslaagd zijn (voormalige) cliënt op de hoogte te stellen van de inhoud van het stuk, dient de rechter dit in zijn oordeelsvorming te betrekken.”

Een en ander betekent dat wanneer een buitenlandse partij op de voet van art. 63 Rv wordt opgeroepen zonder de dagvaardingstermijnen voor buitenlandse partijen van art. 115 lid 1/lid 2 Rv aan te houden, verstekverlening geen automatisme zal zijn. Dat kan een reden zijn om veiligheidshalve toch maar de dagvaardingstermijnen voor buitenlandse partijen in acht te nemen. Overigens lijkt zich niet snel de situatie te kunnen voordoen dat er voldoende aanleiding bestaat om te betwijfelen dat een exploot dat via art. 63 Rv aan de advocaat in vorige instantie is betekend, binnen een termijn van een week de achterliggende partij heeft bereikt. Zoals de Hoge Raad zelf ook overweegt,

“mag worden aangenomen dat in alle hiervoor genoemde gevallen de moderne communicatiemiddelen het mogelijk maken dat de advocaat aan wiens kantoor op de voet van art. 63 lid 1 Rv het rechtsmiddelexploot wordt gedaan, in de regel erin zal slagen om binnen de termijn van een week te bewerkstelligen dat dit stuk degene bereikt voor wie het is bestemd.”

In dit geval volgt ook verstekverlening, nu Westinvest is gedagvaard op een termijn van 23 dagen en er volgens de Hoge Raad geen aanleiding bestaat eraan te twijfelen dat de dagvaarding Westinvest ook heeft bereikt.

Cassatieblog.nl

Share This