Selecteer een pagina

HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:49

Een procespartij die in hoger beroep nog niet eerder gehoorde getuigen wenst te laten horen, dient te voldoen aan de algemene eis van specificatie. Door echter te verlangen dat daarbij wordt toegelicht wat deze getuigen over de door de desbetreffende partij te bewijzen aangeboden feiten zouden kunnen verklaren, heeft het hof te hoge eisen gesteld aan de specificatie-eis.

Inleiding; casus

De eis van (nadere) specificatie van het aanbod tot getuigenbewijs is op Cassatieblog al regelmatig de revue gepasseerd. Laatstelijk oordeelde de Hoge Raad dat de eis van specificatie niet zover gaat dat een partij die bewijs door middel van nog niet eerder gehoorde getuigen aanbiedt, moet toelichten in welk opzicht de verklaring van deze getuigen afbreuk zou kunnen doen aan eerder afgelegde verklaringen van andere getuigen (CB 2015-152). De onderhavige zaak betreft eveneens een bewijsaanbod dat ertoe strekte enkele niet eerder gehoorde getuigen te horen. Ook in dit geval stelde het hof te hoge eisen aan de specificatie-eis.

De casus was als volgt. Verweerders in cassatie (hierna: B en C) zijn gezamenlijk eigenaar van een woning. Eiser tot cassatie (hierna: A) woont naast verweerders en voert een onderneming vanuit zijn woning. In het jaar 2000 was een ruilovereenkomst gesloten waarbij nieuwe landsgrenzen waren aangewezen. In de onderhavige procedure discussiëren partijen over de precieze ligging van deze nieuwe landsgrenzen. In het bijzonder twisten partijen over één specifiek meetpunt. Dit feitelijke gegeven speelde een rol zowel in de conventionele vordering van B en C als in de reconventionele vordering van A.

Het oordeel van het hof

In appel had het hof B en C toegelaten tot bewijs van bepaalde feiten die zij aan hun vordering in conventie ten grondslag hadden gelegd. Het hof achtte B en C niet in dat bewijs geslaagd. Alvorens A in staat te stellen (aanvullend) bewijs te leveren ten aanzien van de feiten die hij aan zijn vordering in reconventie ten grondslag had gelegd, heeft het hof A opgedragen zich bij akte uit te laten over de vraag of hij nog nader bewijs wil leveren en of hij zijn bewijsaanbod kan specificeren. In zijn eindarrest motiveerde het hof dit verzoek door te wijzen op de reeds in eerste aanleg én in hoger beroep gehoorde getuigen en op reeds overgelegde schriftelijke verklaringen van getuigen.

“2.5 (…) Omdat [eiser] reeds schriftelijke getuigenverklaringen in het geding had gebracht en het tegenbewijs met betrekking tot de aan [verweerders] gegeven bewijsopdrachten heeft willen leveren door het aantonen/aannemelijk maken van de juistheid van zijn visie op het tweede meetpunt en de door hem voorgebrachte getuigen daarover ook reeds uitvoerig hebben verklaard, moeten echter in dit stadium van de procedure hoge eisen worden gesteld aan de omschrijving van het nadere bewijs om te kunnen rechtvaardigen dat nogmaals, ten derden male, getuigen worden gehoord. Daarbij speelt mede een rol dat dit bewijs zelf voldoende krachtig en concreet zal moeten zijn om te kunnen afdoen aan de getuigenverklaringen (en het overige bewijs) die het standpunt van [verweerders] ondersteunen. Tegen die achtergrond diende [eiser] zeer concreet en nauwkeurig toe te lichten wat eventuele nog niet eerder gehoorde getuigen over het probandum zouden verklaren en/of wat de reeds eerder gehoorde getuigen ten behoeve van dat probandum meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij in contra-enquête al hadden gedaan.”

In zijn eindarrest concludeerde het hof dat A het aanbod om betrokkenen [4] en [5] te horen onvoldoende had gespecificeerd. De toelichting dat betrokkene [4] zou kunnen verklaren over de plaats van de schutting tegen de coniferenrij was daartoe onvoldoende, evenals de opmerking dat betrokkene [5] in 2000/2001 aanwezig zou zijn geweest bij het doortrekken van de schutting richting de loods.

Het oordeel van de Hoge Raad

In cassatie klaagt A, onder verwijzing naar HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, in essentie dat het hof een te strenge maatstaf heeft aangelegd bij zijn toetsing aan de specificatie-eis. De klacht slaagt voor zover het gaat om het passeren van het aanbod om betrokkenen [4] en [5], die beiden nog niet eerder waren gehoord, te horen.

Eerst somt de Hoge Raad in rov. 3.4.1 nog eens de spelregels bij het passeren van een aanbod tot getuigenbewijs op. In rov. 3.4.2 verwijst hij naar de bovengenoemde uitspraak van HR 9 oktober 2015, om uiteindelijk in rov. 3.5 te concluderen dat het hof blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting “door van [eiser] te verlangen dat hij zou toelichten wat de door hem genoemde getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , die nog niet als getuigen waren gehoord, over de door [eiser] te bewijzen aangeboden feiten zouden verklaren.”

De zaak wordt verwezen naar hof Den Bosch ter verdere behandeling en beslissing.

Arrest van 17 juli 2020

In zijn arrest van 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1313, rov. 3.2.1, herhaalt de Hoge Raad nog eens zijn vaste rechtspraak met betrekking tot het bewijsaanbod in hoger beroep.

Cassatieblog.nl

Share This