Selecteer een pagina

HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1088

De deurwaarder kan rechtsgeldig een exploot betekenen door in een concreet geval, waarin de deurwaarder constateert dat uitreiking van het exploot in persoon niet verantwoord is doordat hij geen 1,5 meter afstand kan houden, te volstaan met in het exploot te vermelden dat uitreiking overeenkomstig art. 46 lid 1 Rv wegens het besmettingsgevaar met COVID-19 feitelijk onmogelijk is.

 Het gaat in dit geschil over de vraag of eiser tot cassatie (Aegean Airlines S.A., hierna: Aegean) de procesinleiding en het oproepingsbericht in cassatie rechtsgeldig heeft laten betekenen aan verweerders in cassatie (hierna: verweerders) met toepassing van de zogenoemde ‘corona-betekening’.

Feiten

 Aegean heeft met een op 24 maart 2020 ingediende procesinleiding cassatieberoep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter. In deze procesinleiding is opgenomen dat verweerders ten laatste kunnen verschijnen op 24 april 2020. Op 25 maart 2020 heeft de griffier van de Hoge Raad aan Aegean Airlines een oproepingsbericht gestuurd.

Dit oproepingsbericht heeft Aegean Airlines laten betekenen door de deurwaarder. De deurwaarder heeft het exploot in gesloten envelop op het woonadres van verweerders achtergelaten. In het exploot is vermeld dat de stukken zijn gelaten aan:

“voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen zoals wettelijk voorgeschreven, omdat ik wegens de door de overheid afgekondigde maatregelen in verband met het zgn. corona virus (covid-19) geen contact heb kunnen/mogen zoeken met iemand aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten;”

Verweerders zijn uiteindelijk niet in cassatie verschenen. A-G De Bock heeft geconcludeerd tot het aan Aegean bieden van de mogelijkheid van het uitbrengen van een herstelexploot aan verweerders.

Beoordeling van de zaak

De Hoge Raad overweegt dat het in deze zaak gaat om de zogenoemde ‘corona-betekening’, gebaseerd op een richtlijn van de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG). Deurwaarders hebben in gevallen betekening in persoon op de voet van art. 46 lid 1 Rv niet verantwoord geacht, gelet op het risico van besmetting met het corona-virus. Zij hebben in die gevallen direct op de voet van art. 47 Rv een afschrift van het exploot in een gesloten envelop aan de woonplaats van de geëxploteerde gelaten. De Hoge Raad stelt de vraag centraal of deze werkwijze een gebrek in het exploot oplevert dat met nietigheid wordt bedreigd in de zin van art. 120 Rv. Daarbij beoordeelt de Hoge Raad of de overheidsmaatregelen ter voorkoming van verspreiding van het corona-virus ertoe leiden dat sprake is van een ‘feitelijke onmogelijkheid’ om in persoon te betekenen, zoals bedoeld in art. 47 Rv.

Op 26 mei 2020 en 16 juni 2020 is de ‘Verzamelspoedwet COVID-19’ (kamerstuknummer 35 457) met algemene stemmen aangenomen door respectievelijk de Tweede en de Eerste Kamer (NB deze wet moet worden onderscheiden van de heden in voorbereiding zijnde ‘Spoedwet COVID-19’). De Hoge Raad ziet daarin aanleiding om zijn beslissing op dit wetsvoorstel te baseren.

Artikel 1 van het wetsvoorstel luidt:

“Voor de toepassing van artikel 47, eerste lid, derde volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van een feitelijke onmogelijkheid om aan een van de in artikel 46, eerste lid, van dat wetboek bedoelde personen afschrift te laten, steeds sprake zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19.”

Daarnaast bepaalt artikel 8 lid 2 van het wetsvoorstel dat artikel 1 terugwerkende kracht kent tot en met 16 maart 2020. Daarmee wordt beoogd te verzekeren dat exploten die vanaf die datum zijn uitgereikt overeenkomstig de richtlijnen van de KBvG rechtsgeldig betekend zijn.

De memorie van toelichting wijdt daarbij ook enkele woorden aan de bijzondere aard van de betekening door een deurwaarder:

“Onder de huidige omstandigheden is het niet mogelijk en verantwoord op de normale manier bij mensen thuis aan te bellen om een exploot uit te reiken. Anders dan een pakketbezorger, kan de deurwaarder niet volstaan met het op de stoep achterlaten van zijn exploot. De deurwaarder moet bij de uitreiking ook een instructie geven over de aard van het exploot en de mogelijkheden van degene voor wie het bestemd is, om hierover contact op te nemen. De deurwaarder is naar de aard van zijn werk aanmerkelijk minder geliefd dan de pakketbezorger. Het risico te maken te krijgen met bewoners die hem in het gezicht spugen of fysiek te lijf gaan, is voor een deurwaarder vele malen groter dan voor een pakketbezorger. Dit risico is met het oog op het algemeen belang van de volksgezondheid – voorkomen van besmettingen – niet aanvaardbaar.”

Daarnaast heeft de wetgever in de nota naar aanleiding van het verslag, waarin ook aandacht wordt geschonken aan de conclusie van de A-G in deze zaak, onder meer het volgende opgenomen:

“[…] De voorgestelde tekst bepaalt dat steeds sprake is van een feitelijke onmogelijkheid zo lang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met Covid-19. Daarmee is beoogd duidelijk te maken dat de deurwaarder mag volstaan met de vermelding dat COVID-19 de reden voor de feitelijke onmogelijkheid is. Als de deurwaarder wel verantwoord, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen en zonder besmettingsgevaar kan betekenen, doet hij dit. Dit blijkt ook uit de cijfers: nog altijd wordt in 20 % van de gevallen bij natuurlijke personen toch in persoon betekend.”

De Hoge Raad oordeelt op grond van het voorgaande:

“2.6 Uit hetgeen hiervoor in 2.5.1-2.5.4 is vermeld, volgt dat ten aanzien van exploten uitgebracht met ingang van 16 maart 2020 sprake is van ‘feitelijke onmogelijkheid’ in de zin van art. 47 lid 1 Rv indien de deurwaarder in een concreet geval constateert dat betekening van het exploot op de voet van art. 46 lid 1 Rv niet verantwoord is, gelet op de richtlijn van het RIVM om afstand te houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19. De deurwaarder kan in dat geval ermee volstaan in het exploot te vermelden dat uitreiking overeenkomstig art. 46 lid 1 Rv wegens het besmettingsgevaar met COVID-19 feitelijk onmogelijk is, dan wel in het exploot een tekst van gelijke strekking (zoals hiervoor in 1.3 weergegeven) op te nemen.
Hoewel in deze zaak niet aan de orde, verdient opmerking dat hetzelfde geldt voor een betekening op de voet van art. 63 Rv (‘kantoorbetekening’), nu de art. 46 en 47 Rv daarbij dienen te worden toegepast.
2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de deurwaarder het onderhavige exploot van oproeping rechtsgeldig heeft uitgebracht.”

Volgt het verlenen van verstek tegen verweerders en datumbepaling voor de schriftelijke toelichting.

A-G De Bock concludeerde eerder contrair aan het oordeel van de Hoge Raad. Zij heeft in haar conclusie onder meer overwogen dat naar haar mening de deurwaarder dezelfde richtlijnen zouden kunnen volgen als een pakketbezorger van PostNL (randnummer 2.56). Ten tijde van de conclusie was echter de precieze inhoud van het concept-wetsvoorstel nog niet bekend (randnummer 2.52.)

Cassatieblog.nl

Share This