Selecteer een pagina

HR 28 september 2012 ECLI:NL:HR:2012:BX5792

De Hoge Raad verklaart voor de eerste keer een cassatieberoep in een civiele zaak niet-ontvankelijk op grond van art. 80a RO omdat de aangevoerde klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.

Nadat de strafkamer van de Hoge Raad kort geleden al een overzichtsarrest wees over de wijze waarop hij het art. 80a RO zal gaan toepassen, heeft nu de civiele kamer voor het eerst toepassing aan deze nieuwe bepaling gegeven. Anders dan de strafkamer gebeurt dat niet in een uitvoerig gemotiveerd arrest: kort maar krachtig overweegt de civiele kamer dat in deze zaak “de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.” De Hoge Raad verwijst verder naar de conclusie van de Procureur-Generaal.

Die conclusie, van de hand van A-G Wuisman, werpt iets meer licht op de redenen waarom in deze zaak art. 80a RO is toegepast. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling op de grond dat een aanzienlijk deel van de schulden niet te goeder trouw is ontstaan. De in cassatie aangevoerde klachten gaan – voor zover uit de conclusie valt af te leiden – uit van eisen die geen steun vinden in het recht, dan wel hebben betrekking op een vraag van feitelijke aard (de vraag of de schulden van verzoekster te maken hebben met de zorg voor haar gehandicapte kind) die niet voor het eerst in cassatie aan de orde kan worden gesteld. Tot slot moet ook beroep van verzoekster op art. 6 EVRM en art. 47 van het EU-Handvest van de Grondrechten stranden, omdat dit beroep voortbouwt op de andere (falende) klachten.

Al met al lijkt het erop dat in deze zaak naar het oordeel van de A-G en de Hoge Raad sprake was van klachten die “evident kansloos” waren (zoals de strafkamer het in zijn eerdergenoemde uitspraak formuleerde), en daarmee van klachten die klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden, als bedoeld in art. 80a RO. Opvallend is wel dat de Hoge Raad in zijn overwegingen, bij de vermelding van de gronden voor toepassing van art. 80a RO, het woordje “klaarblijkelijk” tot tweemaal toe achterwege laat. Te hopen valt dat hier slechts sprake is geweest van een “slip of the pen” van de Hoge Raad, en niet van een (voorbode tot) verruiming van de in art. 80a RO neergelegde gronden voor niet-ontvankelijkverklaring.

Cassatieblog.nl

Share This