Selecteer een pagina

HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1281 en HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1242

De Hoge Raad bevestigt de lijn zoals uiteengezet in HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, (zie CB 2014-169) en HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264 (zie CB 2018-13). Net als in die arresten overweegt de Hoge Raad ook nu in twee arresten dat indien een zaak meervoudig wordt beslist, als hoofdregel geldt dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen.

 

Van deze hoofdregel mag worden afgeweken als uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling (schriftelijk of elektronisch) aan hen is meegedeeld dat is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Aan partijen dient gelegenheid te worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen, voor welk verzoek een termijn kan worden gesteld. Zodanig verzoek zal in beginsel moeten worden ingewilligd en kan alleen worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld.

De twee arresten lenen zich – gelet op de procesrechtelijke materie – voor gezamenlijke bespreking in deze blog.

Feiten en achtergronden

In het eerste arrest ging het om een geschil tussen Drechtwerk (een publiekrechtelijk ingesteld leerbedrijf dat tot doel heeft mensen met beperkingen te begeleiden naar een arbeidsplaats in het reguliere bedrijfsleven) en een werknemer van Drechtwerk. Tussen partijen is een geschil gerezen omtrent het vergoeden van studiekosten en het verzorgen van studiefaciliteiten van de werknemer. Laatstgenoemde heeft Drechtwerk in rechte betrokken en veroordeling gevraagd tot het vergoeden van deze studiekosten respectievelijk tot het aldus verzorgen van studiefaciliteiten door Drechtwerk. De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer grotendeels toegewezen. In hoger beroep is in een tussenarrest een comparitie van partijen bevolen met als doel het inwinnen van inlichtingen. Het hof heeft in hetzelfde tussenarrest een raadsheer-commissaris benoemd ten overstaan van wie de comparitie zou plaatsvinden. In zijn eindarrest heeft het hof het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van de werknemer alsnog afgewezen. Tegen dit arrest is door de werknemer cassatieberoep ingesteld.

In het tweede arrest ging het om een geschil tussen eiser die bouwwerkzaamheden heeft verricht voor verweerder. Ter zake daarvan heeft eiser een aantal facturen met betrekking tot de geleverde materialen en werk aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft deze facturen niet betaald op grond waarvan eiser bij brief verweerder te kennen heeft gegeven de overeenkomst te ontbinden wat betreft het nog niet uitgevoerde deel daarvan. Eiser vorderde zijnerzijds betaling van de facturen en aanvullende schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van de facturen geheel en de vordering tot betaling van aanvullende schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. In hoger beroep heeft het hof echter in zijn tussenarrest geoordeeld dat eiser geen aanspraak kan maken op aanvullende schadevergoeding en dat eiser diende te bewijzen dat de gefactureerde werkzaamheden zijn uitgevoerd en de in rekening gebrachte materialen zijn geleverd. Het hof heeft vervolgens voor een tot raadsheer-commissaris benoemd lid van het hof een comparitie gelast waar partijen hun stellingen konden toelichten. In het eindarrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en verweerder veroordeeld tot betaling van een lager bedrag dan in eerste aanleg is toegewezen. Tegen dit arrest is door eiser cassatieberoep ingesteld.

Cassatie

In de procedure met betrekking tot de studiekosten en studiefaciliteiten klaagt de werknemer in cassatie dat het hof heeft miskend dat ingeval partijen tijdens een comparitie in de gelegenheid zijn gesteld om hun stellingen toe te lichten, deze comparitie in beginsel moet plaatsvinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing zullen nemen. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar het proces-verbaal van de comparitie waaruit blijkt dat partijen tijdens die comparitie hun stellingen nader hebben toegelicht. Verder klaagt de werknemer dat het hof heeft miskend dat voor afwijking van de hoofdregel is vereist dat het hof aan partijen mededeelt dat zij kunnen verzoeken om een meervoudige behandeling.

In de procedure ter zake van de bouwwerkzaamheden klaagt eiser dat arresten die gewezen zijn na de comparitie moeten worden vernietigd. Het onderdeel betoogt dat de comparitie is gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris, terwijl het eindarrest is gewezen door een meervoudige kamer van het hof. Ook in deze procedure wordt ter onderbouwing van dit middel naar het proces-verbaal van de comparitie verwezen. Uit dat proces-verbaal blijkt dat de comparitie tot doel had en ook is benut om stellingen toe te lichten, terwijl aan partijen niet is medegedeeld dat zij gelegenheid hadden om te verzoeken dat de comparitie zou worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zou nemen, aldus eiser.

De Hoge Raad acht de klachten van eisers tot cassatie in beide procedures gegrond. Allereerst herhaalt de Hoge Raad de vaste rechtspraak:

“Indien een zaak meervoudig wordt beslist, geldt als hoofdregel dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen.2 Van deze hoofdregel mag worden afgeweken als uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling (schriftelijk of elektronisch) aan hen is meegedeeld dat is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Aan partijen dient gelegenheid te worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen, voor welk verzoek een termijn kan worden gesteld. Zodanig verzoek zal in beginsel moeten worden ingewilligd en kan alleen worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld”.

De Hoge Raad motiveert vervolgens zijn oordeel in beide arresten met een verwijzing naar de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie waaruit blijkt dat deze mede is gebruikt om partijen de gelegenheid te geven hun stellingen toe te lichten. Voorts neemt de Hoge Raad in aanmerking dat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat de mededeling dat partijen kunnen verzoeken om een behandeling voor een meervoudige kamer die de beslissing zal nemen, niet is gedaan, nu het proces-verbaal van comparitie en het tussenarrest hierover niets vermelden, terwijl ook het destijds geldende procesreglement niet voorzag in de mogelijkheid voor partijen om in een geval als dit om een meervoudige behandeling te verzoeken.

De Hoge Raad vernietigt beide arresten en verwijst het geding naar een ander hof.

Cassatieblog.nl

Share This