Selecteer een pagina

HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:699

Indien de rechter heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of het verzochte, kan op grond van artikel 32 lid 1 Rv worden verzocht om aanvulling van het vonnis, arrest of beschikking. Deze mogelijkheid staat uitsluitend ten dienste van de partij die de vordering heeft ingesteld of het verzoek heeft gedaan. Artikel 32 Rv is niet geschreven voor de wederpartij.

Achtergrond van de zaak

In deze familierechtelijke zaak heeft het hof bij beschikking van 1 mei 2014 de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met terugwerkende kracht op een lager bedrag bepaald dan een eerder door de rechtbank vastgesteld bedrag. De vrouw heeft de te veel ontvangen alimentatie terugbetaald aan de man. Drie jaar later heeft de vrouw het hof verzocht om de beschikking uit 2014 aan te vullen op grond van artikel 32 Rv. Aan het verzoek legde de vrouw ten grondslag dat het hof in die beschikking heeft verzuimd te beslissen op het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling.

Bij tussenbeschikking van 16 november 2017 heeft het hof overwogen dat in de beschikking van 1 mei 2014 inderdaad is verzuimd (gemotiveerd) te beslissen op het verzoek over de eventuele terugbetalingsverplichting van de vrouw. Het hof heeft het verzoek ex artikel 32 Rv van de vrouw dan ook ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft het hof in zijn eindbeschikking van 19 juli 2018 bepaald dat de vrouw niet gehouden is de aan haar te veel betaalde alimentatie aan de man terug te betalen.

Cassatie

Tegen dat oordeel is de man in cassatie opgekomen. Hij klaagt (onder meer) dat het hof de vrouw ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar artikel verzoek ex artikel 32 Rv.

De Hoge Raad acht die klacht gegrond en stelt voorop dat artikel 32 lid 1 Rv inhoudt dat de rechter te allen tijde op verzoek van een partij zijn vonnis, arrest of beschikking aanvult indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat artikel 32 lid 1 Rv uitsluitend ten dienste staat van de partij die de vordering heeft ingesteld of het verzoek heeft gedaan waarop de rechter deels niet heeft beslist. Het staat die partij immers vrij van die vordering of dat verzoek af te zien. Artikel 32 lid 1 Rv is niet geschreven voor de wederpartij. Dit betekent dan ook dat de vrouw geen (succesvol) verzoek ex artikel 32 Rv kon doen en het hof haar ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Tegen die achtergrond komt de Hoge Raad tot vernietiging van zowel de tussenbeschikking (van 16 november 2017) als de eindbeschikking (van 19 juli 2018) van het hof. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af door de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.

Cassatieblog.nl

Share This