Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: BW art. 3:324


HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2623 (Eisers/Eurowoningen)

Op grond van art. 3:324 lid 3 BW verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak met een veroordeling tot betaling van wettelijke rente na vijf jaar. De korte verjaringstermijn uit het derde lid van art. 3:324 BW is van toepassing op uitspraken waarin een periodieke verplichting tot betaling is opgenomen die bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald. De vraag of een uitspraak een zodanige verplichting inhoudt, dient te worden beantwoord aan de hand van het dictum daarvan, gelezen in samenhang met de daaraan voorafgaande overwegingen en het gevorderde. Voor de toepassing van art. 3:324 lid 3 BW is niet vereist dat hetgeen ingevolge de uitspraak moet worden betaald, in die uitspraak zelf is vastgesteld op een bepaald bedrag. (meer…)

HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2222

Indien een op grond van art. 3:324 BW lopende verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak wordt gestuit op een van de wijzen voorzien in art. 3:325 lid 2 BW, begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen die in beginsel gelijk is aan de oorspronkelijke termijn, doch niet langer dan vijf jaren. Executoriaal derdenbeslag kan niet op een lijn worden gesteld met stuiting van een rechtsvordering door het instellen van een eis als bedoeld in art. 3:316 lid 1 BW, welke stuiting voortduurt tot – kort gezegd – het tijdstip waarop die eis definitief wordt toegewezen. (meer…)

HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:729

De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het in art. 196 Fw bedoelde proces-verbaal van de verificatievergadering verjaart ingevolge art. 3:324 lid 1 BW door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop dat proces-verbaal op de voet van art. 121 lid 3 Fw door de rechter-commissaris en de griffier is ondertekend.  (meer…)

HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3423

De regels van de verjaring van rechtsvorderingen zijn tevens bepalend voor de verjaring van de met die rechtsvorderingen verbonden executoriale titels, met uitzondering van het bepaalde in art. 3:324 BW ten aanzien van de rechterlijke of arbitrale uitspraak. De omstandigheid dat de vordering is vastgelegd in het proces-verbaal van de comparitie brengt niet mee dat de twintigjarige verjaringstermijn van art. 3:324 BW geldt, nu de vastlegging van een schikking in een proces-verbaal niet kan worden aangemerkt als een rechterlijke uitspraak. (meer…)

HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3740 (X/IDM Finance B.V.)

Als een rechtsvordering is gestuit vóór 1 januari 1992 door een naar oud recht geldende stuitingshandeling, dan brengt het overgangsrecht mee dat na die datum de lengte van de nieuwe termijn die aanvangt als gevolg van die stuiting, door het huidige BW wordt bepaald. (meer…)

Cassatieblog.nl