Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: BW art. 3:45


HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:429

Voor de beoordeling of een verbintenis deelbaar of ondeelbaar is als bedoeld in art. 2:334t leden 2 en 3 BW is uitsluitend beslissend de aard van de prestatie waartoe partijen op grond van de verbintenis verplicht dan wel gerechtigd zijn. Een verbintenis kan niet contractueel ondeelbaar worden gemaakt voor de toepassing van art. 2:334t BW.
Of een beroep op een rentebeding in geldleningsovereenkomst ten opzichte van andere deelgenoten bij verdeling van notarieel executiedepot naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, moet worden beoordeeld op grond van de omstandigheden die betrekking hebben op de relatie tussen de entiteit die zich op het rentebeding beroept en de andere deelgenoten. Het gaat daarbij niet om de omstandigheden die zich hebben voorgedaan ten tijde van het sluiten van de geldleningsovereenkomst. (meer…)

HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1800

De Hoge Raad oordeelt dat een door de rechtbank toegewezen verklaring dat een recht waarvan de vestiging is ingeschreven in de openbare registers nietig is, geen verklaring van waardeloosheid in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW is. Alleen een verklaring waarbij de rechtbank een inschrijving met zoveel woorden waardeloos verklaart, is een verklaring als bedoeld in artikel 3:29 lid 1 BW. Dit betekent dat het oordeel van het hof dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep omdat zij de uitspraak van de rechtbank niet hebben ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, onjuist is. (meer…)

HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1281 (PTIF / Citicorp c.s.) en ECLI:NL:HR:2017:1280 (Oi Coop/ Citadel c.s.); HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2196

(1) art. 243 lid 3 Fw staat er niet aan in de weg dat de rechter naast de in dat artikel genoemde personen andere belanghebbenden oproept; (2) de appelrechter is bij de beoordeling in het kader van art. 242 Fw niet gebonden aan de grieven, nu het ook ambtshalve de surseance kan intrekken; (3) het Nederlandse faillissementsrecht is onverkort van toepassing op een in Nederland gevestigde vennootschap die onderdeel uitmaakt van een internationale groep onderling verbonden vennootschappen die het centrum van zijn belangrijkste belangen in het buitenland heeft. Waar de wet daar ruimte voor laat, kan met de buitenlandse herstructureringsprocedure rekening worden gehouden; (4) het oordeel van het hof dat instemming van PTIF met het Braziliaanse akkoord een daad van beheer of beschikking is (art. 228 Fw), is juist; (5) het verzoek van PTIF aan de Braziliaanse rechter om de bewindvoerder te verbieden zich met de herstructurering te bemoeien is onverenigbaar met de informatieplicht; (6) Voldoende voor toepassing van art. 242 lid 1, aanhef en onder 2°, Fw is dat de schuldenaar de schuldeisers heeft getracht te benadelen. (meer…)

HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:415 (Immum’Âge Europe ltd/ Neo-River Inc.)

De aan een vordering verbonden schuldeisersbevoegdheden gaan door het vestigen van een beperkt recht op die vordering niet zonder meer over op de beperkt gerechtigde. Voor wat betreft het pandrecht schept art. 3:246 BW weliswaar een aantal bevoegdheden voor de pandhouder, maar andere schuldeisersbevoegdheden blijven bij de pandgever rusten. Tot die bevoegdheden behoort ook het doen van afstand van de verpande vordering. De pandhouder is voldoende beschermd tegen benadeling in zijn belang bij het verpande, door de mogelijkheid de betreffende rechtshandeling te vernietigen op grond van art. 3:45 BW. (meer…)

Cassatieblog.nl