Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: BW art. 6:233


HR 8 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1197

(i) Ook bij een niet-consument kan van belang zijn dat een beding in de algemene voorwaarden voorkomt op de zwarte of grijze lijst. De omstandigheid dat het beding voorkomt op de zwarte of grijze lijst kan dan worden betrokken bij de vraag of het beding voor die niet-consument onredelijk bezwarend is.
(ii) Een beding dat afwijkt van de klachtplicht van art. 6:89 BW valt onder de reikwijdte van de grijze lijst.

(meer…)

HR 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:81

Bij de beoordeling of sprake is van ‘redelijke kosten’ die worden gemaakt voor het vaststellen van de omvang van de schade in de zin van art. 7:959 BW moet de dubbele redelijkheidstoets worden toegepast. Hiervan mag niet ten nadele van de consument worden afgeweken. Het vergoeden van kosten voor een contra-expert die door de verzekerde wordt ingeschakeld om de omvang van de schade vast te stellen, mag daarom niet afhankelijk worden gesteld van de vraag of die contra-expert aan bepaalde door de verzekeraar voorgeschreven (kwaliteits)eisen voldoet. Een beding in de algemene voorwaarden waarin dat wel gebeurt, is onredelijk bezwarend. (meer…)

HR 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:531

Art. 6:237, aanhef en onder g, BW (zwarte lijst) regelt dat een beding in algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is als het beding de wettelijke verjarings- of vervaltermijn waarbinnen de consument enig recht geldend moet maken verkort tot een termijn van minder dan één jaar. Bedingen die een wettelijke verjarings- of vervaltermijn verkorten tot een termijn van één jaar of meer, vallen niet onder de zwarte lijst en kunnen alleen getoetst worden aan de open norm uit art. 6:233 aanhef en onder a, BW. Alle overige vervalbedingen, waaronder vervalbedingen die een wettelijke verjaringstermijn vervangen, vallen onder art. 6:237, aanhef en onder h, BW (grijze lijst). Die bedingen worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn.  (meer…)

HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830

(i) De beoordeling of een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG moet worden verricht met inachtneming van alle relevante omstandigheden ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst. Daartoe behoren ook de overige voorwaarden van de overeenkomst. Dat het beding onvoldoende duidelijk is, is bij de oneerlijkheidsbeoordeling een belangrijke factor, maar maakt het beding niet zonder meer oneerlijk. Voor de oneerlijkheidstoetsing mag géén acht worden geslagen op de omstandigheid dat een beroep op het beding in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn;
(ii) Punt 2.b van de Bijlage bij Richtlijn 93/13/EEG bepaalt dat de plaatsing van eenzijdige wijzigingsbedingen op de indicatieve lijst niet verhindert dat financiële dienstverleners vanwege een geldige reden de rentevoet wijzigen, indien zij de consument daarvan onmiddellijk op de hoogte stellen en deze dan vrij is de overeenkomst op te zeggen. Deze bepaling brengt mee dat het beding voldoende moet verzekeren dat de consument bij een wijziging tijdig over de informatie kan beschikken die hij nodig heeft om op de meeste geëigende wijze op zijn nieuwe situatie te reageren. Daarom moeten de voorwaarden die in deze bepaling worden genoemd (een geldige reden, onmiddellijke kennisgeving en de opzegbevoegdheid) in de overeenkomst zijn vastgelegd. (meer…)

HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2775

Bij de beoordeling van de vraag of een annuleringsbeding in een overeenkomst van opdracht onredelijk bezwarend is, kan – ook wanneer dit artikel niet rechtstreeks van toepassing is – aansluiting worden gezocht bij art. 7:411 BW. (meer…)

Cassatieblog.nl