Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: faillissementspauliana


HR 23 september 2016 – ECLI:NL:HR:2016:2171

(1) Bij de beoordeling van de vraag of een vennootschap over voldoende vrije reserves beschikt voor een tussentijdse dividenduitkering in de zin van art. 2:216 BW (oud) dienen de vastgestelde jaarrekeningen tot uitgangspunt. De enkele omstandigheid dat geen definitieve jaarrekening is of zal worden vastgesteld brengt niet mee dat die uitkering en het daaraan ten grondslag liggende besluit ingevolge art. 2:216 lid 4 jo. lid 2 BW (oud) nietig zijn. (2) Ook indien het dividendbesluit op zichzelf voldoet aan hetgeen art. 2:216 lid 2 BW (oud) voorschrijft, kunnen de omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat de bij de tussentijdse uitkering betrokken aandeelhouders en bestuurders van de vennootschap onrechtmatig hebben gehandeld jegens de schuldeisers van die vennootschap. (meer…)

HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:153 (Sansto c.s./mr. Reiziger q.q.)

(1) De bewijslast ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur en of dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest, rust ingevolge art. 150 Rv op de curator. (2) Voor aansprakelijkheid op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur is onvoldoende dat dit een voorwaarde is geweest voor het faillissement. 3. Een beroep in rechte op een vernietigingsgrond als geregeld in art. 3:51 lid 3 BW, is vormloos. (meer…)

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2122 (Curator Favini Meerssen/Favini RE) en ECLI:NL:HR:2013:2133 (Curatoren Favini Apeldoorn/Favini RE)

Een splitsing als bedoeld in art. 2:334a BW kan niet worden vernietigd op de voet van art. 42 Fw, omdat dit een onaanvaardbare doorkruising zou opleveren van de specifieke regeling van vernietiging van art. 2:334u BW. Op de vernietiging van een splitsing als bedoeld in art. 2:334a BW is de regeling van art. 2:334u BW dan ook exclusief van toepassing. De curator die meent dat de boedel als gevolg van een splitsing is benadeeld, kan onder omstandigheden (mede) een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad instellen. (meer…)

HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7199 (Eringa q.q./ABN AMRO Bank)

De omzetting van een stil pandrecht in een vuistpand – als gevolg waarvan de verpande zaken zich niet langer bevinden op de bodem van de belastingschuldige en daarom niet langer onderworpen zijn aan het bodemvoorrecht van de fiscus – betreft (in casu) een feitelijke handeling. Die feitelijke handeling valt buiten de reikwijdte van art. 42 Fw, aangezien slechts rechtshandelingen met een beroep op art. 42 Fw kunnen worden vernietigd. (meer…)

Cassatieblog.nl