Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: tenuitvoerlegging


HR 29 september 2023 ECLI:NL:HR:2023:1265 en ECLI:NL:HR:2023:1266 

In de praktijk is het mogelijk dat een zaak die wordt aangebracht bij de Nederlandse rechter al eerder is aangebracht bij de rechter van een ander land. In zo’n geval rijst de vraag of de Nederlandse rechter, ook al is hij op zichzelf bevoegd, de behandeling toch zou moeten aanhouden of zich onbevoegd zou moeten verklaren, om zo tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. Daarover gaan de twee uitspraken van de Hoge Raad die Ruben de Graaff in dit vlog bespreekt.

Cassatievlog #070 is ook als podcast beschikbaar.

HR 25 september 2020 ECLI:NL:HR:2020:1511

Deze zaak gaat (uitsluitend) over de vraag of de Hoge Raad bevoegd is om op grond van artikel 1066 (oud) Rv kennis te nemen van een verzoek van de Russische Federatie tot (voorlopige) schorsing van de tenuitvoerlegging van een aantal arbitrale beslissingen. Bij de Hoge Raad is een cassatieberoep aanhangig, waarin voorligt of deze arbitrale beslissingen moeten worden vernietigd op grond van artikel 1065 (oud) Rv. (meer…)

HR 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3104 (Sonera/Çukurova)

Artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk ziet niet op het verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke of arbitrale beslissing, dat door een rechter in een land van het Koninkrijk is verleend op de voet van een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag. Dit geldt ongeacht of een zodanig verdrag tevens voor andere landen van het Koninkrijk in werking is getreden. Een zodanig verlof strekt zich slechts uit tot het desbetreffende land binnen het Koninkrijk, tenzij de wet van een ander land van het Koninkrijk anders bepaalt. (meer…)

HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2623 (Eisers/Eurowoningen)

Op grond van art. 3:324 lid 3 BW verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak met een veroordeling tot betaling van wettelijke rente na vijf jaar. De korte verjaringstermijn uit het derde lid van art. 3:324 BW is van toepassing op uitspraken waarin een periodieke verplichting tot betaling is opgenomen die bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald. De vraag of een uitspraak een zodanige verplichting inhoudt, dient te worden beantwoord aan de hand van het dictum daarvan, gelezen in samenhang met de daaraan voorafgaande overwegingen en het gevorderde. Voor de toepassing van art. 3:324 lid 3 BW is niet vereist dat hetgeen ingevolge de uitspraak moet worden betaald, in die uitspraak zelf is vastgesteld op een bepaald bedrag. (meer…)

HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2816

(1) Het begrip ‘burgerlijke of handelszaken’ van art. 1 EEX-Vo omvat mede een civielrechtelijke veroordeling in een strafrechtelijk vonnis van een gerecht van een lidstaat. (2) De rechtsmiddelprocedure van art. 43 EEX-Vo kan door een enkelvoudige kamer van de rechtbank worden behandeld. (3) Op de rechtsmiddelprocedure zijn de algemene regels voor verzoekschriftprocedures van toepassing, voor zover uit de EEX-Vo of de wet niet anders voortvloeit. Daarom is procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht en kan een proceskostenveroordeling worden uitgesproken. (4) De in art. 281 Rv voorziene herstelmogelijkheid is van overeenkomstige toepassing op het verzuim dat het verweerschrift ten onrechte niet door een advocaat is ondertekend en ingediend. (meer…)

Cassatieblog.nl