Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: verhouding bestuursrechter en civiele rechter


HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:738

Indien de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan over een besluit waarvan beroep bij hem openstaat, is de burgerlijke rechter gebonden aan het oordeel van de bestuursrechter over de rechtmatigheid van dat besluit. De burgerlijke rechter is bij de beoordeling van een geschilpunt dat niet de geldigheid van het besluit betreft niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel van de bestuursrechter over dat besluit. (meer…)

 HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049 (Universiteiten / SCAU)

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) voorziet in een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang voor studenten die willen opkomen tegen (de hoogte van) het verschuldigde instellingscollegegeld. Hier ligt dus geen taak voor de civiele rechter. Dit geldt eveneens voor aspirant-studenten, aangezien zij al voor de inschrijving een besluit over de hoogte van verschuldigd instellingscollegegeld kunnen verkrijgen. Tegen dat besluit staat vervolgens de bestuursrechtelijke rechtsgang open. (meer…)

HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128 (Staat der Nederlanden / verweerder)

1. De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan, dient zijn uitspraak in beginsel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ook al is er een rechtsmiddel tegen die uitspraak ingesteld (afstemmingsregel) 2.Het vorenstaande geldt in beginsel ook indien de rechtmatigheid van een bestuursbesluit door de bestuursrechter is beoordeeld (formele rechtskracht). 3. De civiele (kort geding) rechter is bij de beoordeling van een geschilpunt dat niet de geldigheid van het besluit betreft echter niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen van de bestuursrechter. (meer…)

HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1456

Met art. 8:75 Awb is beoogd het oordeel omtrent de vergoeding van proceskosten in de bestuursrechtelijke procedure bij uitsluiting op te dragen aan de bestuursrechter. De burgerlijke rechter dient daarom de partij die een dergelijke proceskostenvergoeding vordert in beginsel niet-ontvankelijk te verklaren. Voor aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter is geen plaats, tenzij de belanghebbende zijn aanspraak niet aan de bestuursrechter heeft kunnen voorleggen. (meer…)

Cassatieblog.nl