Selecteer een pagina

HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1109

De vraag of sprake is van misleidende mededelingen in de zin van art. 6:194 (oud) BW moet worden onderscheiden van de vraag of sprake is van causaal verband tussen gedane misleidende mededelingen en het (al dan niet) handelen van de betreffende consument. In gevallen die zien op de misleidende mededelingen die Staatsloterij in de periode 2000-2008 heeft gedaan, bestaat er – ten aanzien van abonnementsspelers – onvoldoende reden om een vermoeden van dergelijk causaal verband te aanvaarden. Er is namelijk geen sprake van een zodanige bewijsproblematiek dat anders de bescherming van art. 6:194 (oud) BW illusoir wordt.

Misleidende mededelingen en de eerdere collectieve actie tegen Staatsloterij

Op grond van art. 6:194 (oud) BW is sprake van onrechtmatig handelen als degene die in uitoefening van beroep of bedrijf goederen of diensten aanbiedt, daarbij een mededeling doet die misleidend is. Het komt er daarbij op aan of de onjuiste of onvolledige informatie de maatman misleidt of kan misleiden en door haar misleidende karakter zijn economische gedrag kan beïnvloeden.

In een eerdere collectieve actie is door het hof Den Haag beslist dat Staatsloterij in strijd heeft gehandeld met art. 6:194 (oud) BW door in de periode 2000-2008 misleidende mededelingen te doen. In de periode 2000-2007 gingen die misleidende mededelingen over het gegarandeerd zijn van prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen, en in 2008 over de hoogte van prijzen. De tegen deze uitspraak van het hof Den Haag gerichte cassatieklachten zijn door de Hoge Raad verworpen (CB 2015-25).

Achtergrond van de zaak

In deze zaak vordert een consument een verklaring voor recht dat Staatsloterij door het doen van de in de collectieve actie vastgestelde misleidende mededelingen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, met veroordeling van Staatsloterij tot vergoeding van de daardoor geleden schade.

Het hof ’s-Hertogenbosch heeft – anders dan de kantonrechter – deze vordering toegewezen. In dat verband heeft het hof gewezen op de volgende overweging van de Hoge Raad in de genoemde collectieve actie:

“Voorts heeft het hof (…) geoordeeld dat het redelijkerwijs aannemelijk moet worden geacht dat de desbetreffende mededelingen van Staatsloterij van materieel belang waren, alsmede (…) dat een aanzienlijk deel van de consumenten zou hebben afgezien van aankoop van een staatslot, althans tegen dezelfde voorwaarden, wanneer Staatsloterij juiste en volledige mededelingen zou hebben gedaan.”

Het hof vermoedt op grond van deze overweging dat ook de consument in deze zaak behoort tot het aanzienlijke deel van de consumenten dat zou hebben afgezien van aankoop van een staatslot, als Staatsloterij juiste en volledige mededelingen zou hebben gedaan. Dit komt er in de kern op neer dat door het hof vermoed wordt dat causaal verband bestaat tussen de misleidende mededelingen van Staatsloterij en de aankoop van loten door de consument in de periode 2000-2008.

De Hoge Raad

In cassatie wordt geklaagd over dit oordeel.

De Hoge Raad verduidelijkt dat zijn hiervoor geciteerde overweging in de collectieve actie betrekking had op het in die procedure gegeven oordeel van het hof dat ging over de vraag of sprake is geweest van misleidende mededelingen als bedoeld in art. 6:194 (oud) BW van Staatsloterij. Dat oordeel ziet dus niet op de vraag of er causaal verband – in de zin van condicio sine qua non-verband – bestaat, of moet worden vermoed te bestaan, tussen (a) de misleidende mededelingen van Staatsloterij en (b) de aankoop van staatsloten door individuele deelnemers. Uit de geciteerde overweging kan dus niet een vermoeden van een dergelijk causaal verband worden afgeleid.

In een geval als hier aan de orde – waarin het gaat om een abonnementsspeler – bestaat er volgens de Hoge Raad ook onvoldoende grond om zo’n vermoeden van causaal verband te aanvaarden. Er is voor deze spelers namelijk niet sprake van een zodanige bewijsproblematiek met betrekking tot het causaal verband dat de bescherming die zij aan art. 6:194 (oud) BW ontlenen, in de praktijk illusoir zou worden als zo’n vermoeden niet wordt aangenomen. De speelgeschiedenis van abonnementsspelers is immers beschikbaar en wordt op verzoek ook ter beschikking gesteld.

De Hoge Raad vernietigt dan ook het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch, en verwijst de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing. De beslissing van de Hoge Raad strookt met de conclusie van A-G Hartlief.

Cassatieblog.nl

Share This