Selecteer een pagina

HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1957

De Hoge Raad heeft beslist dat de overheid een toezegging in beginsel moet honoreren, maar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn de overheid daaraan te houden.

Deze zaak speelde in het kader van het project ‘Ruimte voor de rivier’ waarin op veel plekken in Nederland langs grote rivieren voorzieningen zijn getroffen om bij hoge waterstanden ruimte te geven aan het water, zodat overstromingen in andere (vitale) gebieden zoveel mogelijk worden voorkomen. In dit geval werd land rondom de woning (die op een terp stond) van betrokkene afgegraven om ruimte te maken voor de rivier. Het land rondom zijn woning werd daartoe onteigend. Dat leidde er echter ook toe dat zijn woning een behoorlijk aantal dagen per jaar niet bereikbaar zou zijn vanwege overstroming van de naar zijn woning lopende weg. In het kader van de onteigening is onderhandeld over de (omrij)schade die daarvan het gevolg was. In het kader van die onderhandelingen werd (naar het hof in deze zaak had aangenomen) door de Staat toegezegd dat een brug naar de woning van betrokkene zou worden aangelegd om omrijschade door het onder water staan van de weg naar de woning zoveel mogelijk te compenseren. In het kader van de schadeloosstelling voor de onteigening is daar ook vanuit gegaan.

Vervolgens is de weg naar de woning van betrokkene echter verhoogd, zodat de woning slechts een heel beperkt aantal dagen per jaar meer niet bereikbaar zou zijn. Bovendien bleek dat de aanleg en het onderhoud van de brug aanzienlijk duurder was dan oorspronkelijk was aangenomen. De Staat wilde daarom de toezegging niet meer gestand doen, maar was wel bereid betrokkene van een boot te voorzien en de door het niet nakomen van de toezegging ontstane schade te vergoeden. Betrokkene wilde echter dat de brug werd aangelegd en vorderde daartoe nakoming van de toezegging. Het hof had echter in lijn met rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak (zie bijvoorbeeld recentelijk ABRvS 24 maart 2021,  AB 2021/246 m.nt. Groot en Damen) aangenomen dat ondanks het doen van de toezegging zwaarwegende maatschappelijke belangen zich in dit geval verzetten tegen honorering van de toezegging. De Hoge Raad ging daarin mee.

Hij stelt voorop dat nakoming van een gedane toezegging uitgangspunt is. Het kan volgens de Hoge Raad echter onder bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om van de Staat nakoming van de toezegging te verlangen. Zo kan een wijziging van omstandigheden volgens hem meebrengen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid nakoming van de toezegging niet langer mag worden verlangd (rov. 3.2.1).

Het hof had zich gebaseerd op een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak waaruit volgens de Hoge Raad volgt dat het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, maar dat zwaarderwegende belangen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg kunnen staan. Die zwaarderwegende belangen kunnen zijn gelegen in strijd met de wet, het algemeen belang en belangen van derden (rov. 3.2.2).

De wijze waarop deze maatstaf moet worden toegepast, verschilt volgens de Hoge Raad niet van de wijze waarop de civielrechtelijke maatstaf van de redelijkheid en billijkheid moet worden toegepast. Volgens beide maatstaven dient volgens de Hoge Raad bij de beoordeling tot uitgangspunt dat het overheidslichaam gehouden is de toezegging na te komen, dat het belang van degene die aanspraak maakt op nakoming zwaar weegt en dat zwaarderwegende andere belangen, waaronder belangen van derden of algemene belangen, aan nakoming in de weg kunnen staan. Hoe deze afweging uitvalt, is volgens hem afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Naarmate belangen van derden of algemene belangen zich sterker tegen nakoming van de toezegging verzetten, zal zich eerder het geval voordoen dat degene aan wie de toezegging is gedaan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verlangen dat het overheidslichaam de toezegging nakomt. Dat kan in het bijzonder het geval zijn indien het overheidslichaam voorziet in een alternatief of compensatie, waardoor het nadeel door het niet nakomen van de toezegging op adequate wijze wordt ondervangen. Indien tegenover het belang bij de nakoming van de toezegging alleen een financieel belang van het overheidslichaam staat, zal volgens de Hoge Raad niet snel mogen worden aangenomen dat nakoming van de toezegging niet mag worden verlangd. Het algemene belang bij een doelmatige besteding van publieke middelen kan onder omstandigheden echter zo zwaarwegend zijn dat dit aan nakoming van de toezegging in de weg staat. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien het belang dat met de toezegging werd gediend door een wijziging van omstandigheden zodanig is verminderd, dat de met de nakoming gemoeide kosten in een onredelijke verhouding tot dat belang zijn komen te staan (rov. 3.2.3).

In dit geval kon de Staat dus afzien van het gestand doen van de toezegging. De Hoge Raad acht daarvoor relevant dat het hof van belang had geacht dat de bereikbaarheid van de woning van betrokkene door de verhoging van de weg naar de woning op een vergelijkbaar niveau was gebracht als met de brug het geval zou zijn geweest, en dat de Staat heeft aangeboden de omrijschade van betrokkene te vergoeden (rov. 3.3).

De Staat werd bijgestaan door de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This