Selecteer een pagina

HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1520 (AIS/Verweerder)

Ingevolge art. 6:119 BW bestaat ter zake van vertraging in de voldoening van een geldsom uit hoofde van een ongedaanmakingsverbintenis ex art. 6:271 BW slechts aanspraak op wettelijke rente en niet (tevens) op vergoeding van de in verband met die vertraging betaalde rente. Aanvaardt de vergoedingsplichtige evenwel dat renteschade in plaats van wettelijke rente wordt toegewezen, dan is daarnaast niet ook nog wettelijke rente verschuldigd.

Verweerder in cassatie heeft gedurende ongeveer 20 maanden een opleiding tot verkeersvlieger genoten bij eiseres tot cassatie AIS. Hij bleef steken in “fase 1” van de opleiding, die normaliter vijf fasen en ongeveer achttien maanden beloopt. Wegens het ontbreken van het vereiste niveau heeft AIS de studieovereenkomst ontbonden. Verweerder vordert in dit geding (gedeeltelijke) terugbetaling van het vooruitbetaalde lesgeld ad € 97.500,-, alsmede vergoeding van rentebetalingen over zijn studieschuld vanaf de datum van ontbinding.

Het hof wees de vordering gedeeltelijk toe. Door de ontbinding ontstond volgens het hof een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties (art. 6:271 BW). Het hof waardeerde de kosten van “fase 1”, met inachtneming van het (beperkte) aantal door verweerder gemaakte vlieguren, ex aequo et bono op € 35.000,-. Het resterende lesgeld van € 57.050,– achtte het hof toewijsbaar, vermeerderd met wettelijke rente én een bijkomende rentevergoeding van € 15,67 per dag.

In cassatie klaagt AIS om te beginnen dat het hof de vordering tot lesgeldrestitutie geheel had moeten afwijzen, omdat de overeengekomen prestatie (slechts) zou inhouden “het verzorgen van onderwijs gedurende achttien maanden”. Die prestatie had AIS naar eigen zeggen verricht (door verweerder zelfs gedurende ongeveer twintig maanden les te geven). Deze klacht stuit af op ’s hofs andersluidende uitleg van de studieovereenkomst, te weten dat AIS een “opleiding tot verkeersvlieger in vijf fases” zou verzorgen. Deze uitleg, waarin (dus) “niet de verwachte duur van de opleiding de kern van de prestatie” vormt (rov. 3.3.2), acht de Hoge Raad niet onbegrijpelijk.

Verder klaagt AIS dat het hof een bedrag van € 5.627,- wegens extra begeleiding en het afnemen van extra toetsen in mindering had moeten brengen op de lesgeldrestitutie. In eerste aanleg had AIS ter zake een reconventionele vordering ingesteld (op de voet van art. 6:272 BW), die door de rechtbank was afgewezen. Omdat AIS tegen die afwijzing niet incidenteel had geappelleerd, had het hof voornoemd bedrag buiten beschouwing gelaten. Ten onrechte, zo oordeelt de Hoge Raad. Het verweer van AIS in appel strekte niet ertoe dat haar incidentele vordering alsnog zou worden toegewezen, maar dat haar extra inspanningen om verweerder fase 1 met succes te doen afronden in aanmerking zouden worden genomen bij de waardering van de door AIS verrichte onderwijsprestatie. Daartoe behoefde AIS dus geen incidenteel appel in te stellen (rov. 3.4.2).

De meest in het oog springende misslag van het hof was de toekenning van een rentevergoeding náást wettelijke rente. Deze houdt in cassatie geen stand:

“3.5.2 Ingevolge art. 6:119 BW kon [verweerder] ter zake van de vertraging in de voldoening van de ongedaanmakingsverbintenis door AIS in beginsel slechts aanspraak maken op de wettelijke rente en niet (tevens) op de vergoeding van de in verband met die vertraging door hem betaalde rente. Waar AIS een dergelijk verweer niet heeft gevoerd, mocht het hof daaruit afleiden dat AIS aanvaardt dat in plaats van wettelijke rente deze door [verweerder] betaalde rente wordt toegewezen. Het hof had evenwel dienen te oordelen dat niet daarnaast ook nog wettelijke rente over het door AIS terug te betalen bedrag is verschuldigd.”

Dat hierover kennelijk anders kan worden gedacht, blijkt niet alleen uit ’s hofs bestreden arrest, maar ook uit de (niet alleen op dit punt) andersluidende conclusie van A-G Wesseling-van Gent (sub 2.26).

Nog een uitglijder van het hof zag op de berekening van de renteschade zelf. Terwijl het hof de (hoofd)vordering van eiser ter zake van lesgeldrestitutie slechts gedeeltelijk toewijsbaar had geacht (namelijk tot een bedrag van € 57.050,-), had het hof de rente over de studieschuld vastgesteld conform de stellingen van verweerder, dus uitgaande van het volledige lesgeld. De Hoge Raad rekent voor dat de rente over het toegewezen gedeelte slechts € 10,71 in plaats van € 15,67 per dag bedroeg (rov. 3.6.2).

Er volgt vernietiging en verwijzing.

Cassatieblog.nl

Share This