Selecteer een pagina

HR 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2174

De Hoge Raad stelt vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de uitleg van het begrip “op het grondgebied van een lidstaat” als bedoeld in art. 1 lid 1 en 3 van de Detacheringsrichtlijn en de uitleg van het begrip “collectieve arbeidsovereenkomsten (…) die algemeen verbindend zijn verklaard” van diezelfde richtlijn. 

Inleiding

In deze procedure gaat het om een Nederlandse transportonderneming die lid is van de Vereniging Goederenvervoer Nederland, welke vereniging met het FNV de cao Goederenvervoer (hierna: cao) heeft gesloten. Art. 44 van de cao luidt:

“Charterbepaling
1. De werkgever is gehouden in overeenkomsten van onderaanneming, die in of vanuit de in Nederland gevestigde onderneming van werkgever worden uitgevoerd, met zelfstandige ondernemers, die als werkgever optreden, te bedingen dat aan diens werknemers de basisarbeidsvoorwaarden van deze CAO zullen worden toegekend, wanneer dat voortvloeit uit de detacheringsrichtlijn, ook indien gekozen is voor het recht van een ander land dan Nederland.
2. De werkgever is gehouden de in lid 1 van dit artikel genoemde werknemers te informeren over de op hen van toepassing zijnde basisvoorwaarden.

(…)”

Binnen (het concern van) de transportonderneming zijn chauffeurs uit Duitsland en Hongarije werkzaam. FNV heeft zich op het standpunt gesteld dat de transportonderneming op grond van de charterbepaling in de cao (art. 44) gehouden is om deze chauffeurs de basisarbeidsvoorwaarden van de cao toe te kennen en dat nu zij de Nederlandse basisvoorwaarden niet toepast, zij aansprakelijk is jegens FNV.

De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis geoordeeld dat op de Duitse en Hongaarse chauffeurs de basisarbeidsvoorwaarden van de cao van toepassing zijn. Dit geldt volgens de kantonrechter zowel voor de gevallen waarin Nederland het land is van waaruit tijdelijk wordt gewerkt, en de Detacheringsrichtlijn van toepassing is, als voor de gevallen waarin Nederland het land is van waaruit gewoonlijk wordt gewerkt, en Nederlands recht van toepassing is op grond van art. 6 lid 2, aanhef en onder a, EVO, dan wel art. 8 lid 2 Verordening Rome I, en daarmee ook de basisvoorwaarden van de cao.

Het hof heeft allereerst overwogen dat de cao niet algemeen verbindend verklaard is, maar wel hetzelfde effect bewerkstelligt, in het bijzonder op het punt van de doorcontracteerverplichting, als de algemeen verbindend verklaarde cao Beroepsgoederenvervoer. Aldus is materieel een situatie aan de orde van “overeenkomsten of uitspraken die moeten worden nageleefd door alle ondernemingen die tot de betrokken beroepsgroep of bedrijfstak behoren en onder het territoriale toepassingsgebied van die overeenkomsten of uitspraken vallen” als bedoeld in art. 3 lid 8 van de Detacheringsrichtlijn. Om die reden acht het hof art. 44 van de cao – net als het daarmee overeenstemmende en algemeen verbindend verklaarde art. 73 Beroepsgoederenvervoer – geen ongeoorloofde belemmering voor de vrijheid van dienstverrichting. Vervolgens heeft het hof de vraag beantwoord of “op het grondgebied van een Lidstaat (ter beschikking stellen)” als bedoeld in art. 1 lid 1 en lid 3 van de Detacheringsrichtlijn (nagenoeg) letterlijk moet worden genomen of ook omvat “op of vanaf het grondgebied van een lidstaat”. Het hof heeft art. 1 lid 1 en 3 van de Detacheringsrichtlijn aldus uitgelegd dat de werkzaamheden in elk geval overwegend op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat moeten worden uitgevoerd. FNV bepleit een ruimere uitleg van dit begrip: in haar visie is de Detacheringsrichtlijn reeds van toepassing indien de werkzaamheden op of vanuit het grondgebied van de desbetreffende lidstaat worden uitgevoerd. Zij heeft dan ook beroep in cassatie ingesteld. Ook (het concern van) de transportonderneming heeft (voorwaardelijk) beroep in cassatie ingesteld, nu zij zich niet kan verenigen met het oordeel van het hof dat art. 44 van de cao niet is te beschouwen als een ongeoorloofde belemmering voor de vrijheid van dienstverrichting.

Uitleg art. 1 lid 1 en 3 van de Detacheringsrichtlijn

De Hoge Raad besluit naar aanleiding van de klacht van FNV – die ziet op de uitleg van art. 1 lid 1 en 3 van de Detacheringsrichtlijn – prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU. Daartoe is volgens de Hoge Raad onder meer redengevend dat de uitleg van het begrip “op het grondgebied van een lidstaat” als bedoeld in art. 1 lid 1 en 3 van de Detacheringsrichtlijn bepalend is voor de vraag of chauffeurs die werkzaam zijn in het internationaal wegvervoer, zoals in de onderhavige zaak aan de orde, vallen onder het bereik van deze richtlijn en het niet zonder meer duidelijk is hoe dit begrip moet worden uitgelegd. Daarnaast rijst in deze zaak de vraag of bij de uitleg van de hiervoor genoemde bepalingen van de Detacheringsrichtlijn betekenis toekomt, en zo ja welke, aan de omstandigheid dat de ondernemingen die de betrokken werknemers ter beschikking stellen, zijn gelieerd – in dit geval in concernverband – aan de onderneming waaraan die werknemers ter beschikking worden gesteld. De Hoge Raad overweegt dat richtinggevende rechtspraak van het HvJEU over de hiervoor aan de orde gestelde vragen ontbreekt, dat daarom twijfel kan bestaan over de juiste uitleg van het begrip “op het grondgebied van een lidstaat” als bedoeld in art. 1 lid 1 en 3 en art. 2 lid 1 Detacheringsrichtlijn en dat hij derhalve hiervoor prejudiciële vragen aan het HvJEU zal stellen.

Is art. 44 van de cao Goederenvervoer een ongeoorloofde belemmering van de vrijheid van dienstverrichting?

Ook het (voorwaardelijke) cassatieberoep van de transportonderneming – waarin de transportonderneming aan de orde stelt of art. 44 van de cao een ongeoorloofde belemmering is van de vrijheid van dienstverrichting – noopt de Hoge Raad tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU. Meer specifiek stelt de transportonderneming de vraag aan de orde hoe het begrip “algemeen verbindend verklaard” als bedoeld in art. 3 lid 1 en 8 van de Detacheringsrichtlijn moet worden uitgelegd. Betreft het hier een autonoom Unierechtelijk begrip of dient – uitsluitend dan wel mede – aansluiting te worden gezocht bij hetgeen het nationale recht bepaalt over het begrip “algemeen verbindend verklaard”? De Hoge Raad overweegt dat redelijkerwijs twijfel kan bestaan over de wijze waarop het begrip moet worden uitgelegd en stelt daarom prejudiciële vragen aan het HvJEU.

Prejudiciële vragen

De Hoge Raad legt de volgende vragen van uitleg voor aan het HvJEU:

“1.       Moet Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PbEG 1997, L 18/1; hierna: Detacheringsrichtlijn) aldus worden uitgelegd dat deze mede van toepassing is op een werknemer die als chauffeur werkzaam is in het internationaal wegvervoer, en zijn arbeid dus in meer dan één lidstaat verricht?

2(a).     Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, aan de hand van welke maatstaf of welke gezichtspunten moet worden bepaald of een werknemer die als chauffeur werkzaam is in het internationaal wegvervoer, “op het grondgebied van een Lid-Staat” ter beschikking wordt gesteld als bedoeld in art. 1 leden 1 en 3 Detacheringsrichtlijn, en of die werknemer “gedurende een bepaalde periode werkt op het grondgebied van een Lid-Staat die niet de Staat is waar die werknemer gewoonlijk werkt” als bedoeld in art. 2 lid 1 Detacheringsrichtlijn?

2(b). Komt bij de beantwoording van vraag 2(a) betekenis toe, en zo ja welke, aan de omstandigheid dat de onderneming die de in vraag 2(a) bedoelde werknemer ter beschikking stelt, is gelieerd – bijvoorbeeld in concernverband – aan de onderneming waaraan die werknemer ter beschikking wordt gesteld?

2(c).     Indien de arbeid van de in vraag 2(a) bedoelde werknemer deels bestaat in cabotagevervoer – dat wil zeggen: vervoer dat uitsluitend wordt verricht op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar die werknemer gewoonlijk werkt – wordt die werknemer dan in elk geval voor dat gedeelte van zijn werkzaamheden geacht tijdelijk te werken op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat? Zo ja, geldt in dit verband een ondergrens, bijvoorbeeld in de vorm van een minimumperiode per maand waarin dat cabotagevervoer plaatsvindt?

3(a).     Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, hoe moet het begrip ‘collectieve arbeidsovereenkomsten … die algemeen verbindend zijn verklaard’ als bedoeld in art. 3 lid 1 en lid 8, eerste alinea, Detacheringsrichtlijn worden uitgelegd? Is sprake van een autonoom Unierechtelijk begrip en is dus voldoende dat in feitelijk opzicht is voldaan aan de in art. 3 lid 8, eerste alinea, Detacheringsrichtlijn gestelde voorwaarden, of vereisten deze bepalingen tevens dat de collectieve arbeidsovereenkomst op grond van het nationale recht algemeen verbindend is verklaard?

3(b).    Indien een collectieve arbeidsovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van art. 3 lid 1 en lid 8, eerste alinea, Detacheringsrichtlijn, verzet art. 56 VWEU zich dan ertegen dat een in een lidstaat gevestigde onderneming die een werknemer beschikbaar stelt op het grondgebied van een andere lidstaat, langs contractuele weg wordt verplicht tot naleving van bepalingen van een dergelijke collectieve arbeidsovereenkomst die geldt in laatstgenoemde lidstaat?”

Cassatieblog.nl

Share This