Selecteer een pagina

Alle berichten van: Gijsbrecht Nieuwland


HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:153 (Sansto c.s./mr. Reiziger q.q.)

(1) De bewijslast ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur en of dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest, rust ingevolge art. 150 Rv op de curator. (2) Voor aansprakelijkheid op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur is onvoldoende dat dit een voorwaarde is geweest voor het faillissement. 3. Een beroep in rechte op een vernietigingsgrond als geregeld in art. 3:51 lid 3 BW, is vormloos. (meer…)

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2051 en ECLI:NL:HR:2013:2076 (Glencore/Curatoren Zalco; NB/Curatoren Zalco)

(i) Wanneer de uitoefening van een pandrecht binnen een door de curator gestelde termijn (in redelijkheid) niet mogelijk blijkt, is de rechter-commissaris weliswaar bevoegd de termijn voor het uitoefenen van het pandrecht te verlengen, maar is hij daartoe niet verplicht. (ii) De binding van de curator aan een bij vaststellingsovereenkomst gedane erkenning van een pandrecht, kan niet ongedaan gemaakt worden langs de weg van een op art. 69 Fw gebaseerd bevel van de rechter-commissaris aan de curator, strekkende tot (her)beoordeling van het paulianeuze karakter van de verpanding.  (meer…)

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2046 (Staat/X)

Indien het openbaar ministerie een geldboete tracht te verhalen door beslaglegging (op grond van een dwangbevel), kan vanaf de aanvang van de tenuitvoerlegging – dus: na betekening van het dwangbevel (en niet eerst na beslaglegging) – verzet worden gedaan op grond van art. 575 lid 3 Sv. Deze verzetprocedure betreft een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die in de weg staat aan een vordering bij de burgerlijke rechter. (meer…)

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1910 (Rabobank Roermond-Echt c.s./mr. Deterink q.q.)

De regel van art. 241c lid 2 Fw – die de eigenaar van een bodemzaak onder omstandigheden bescherming biedt tegen een bodembeslag dat is gelegd tijdens de afkoelingsperiode in de surseance van de belastingschuldige – geldt niet (overeenkomstig) ten behoeve van de houder van een stil pandrecht op een bodemzaak die toebehoort aan de belastingschuldige.  (meer…)

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3743 (Transautex/Ontvanger)

De regeling van art. 54 leden 3 en 4 Rv voor betekening aan een bestaande of ontbonden rechtspersoon zonder kantoor, bestuur of vereffenaar, leent zich voor overeenkomstige toepassing op het geval waarin een rechtspersoon na te zijn ontbonden heeft opgehouden te bestaan, en desondanks – op grond van art. 34 of 35 IW 1990 – belang bestaat bij het kunnen betekenen van een exploot dat stuiting van verjaring van het recht tot invordering van een door die rechtspersoon belopen belastingschuld tot gevolg heeft.  (meer…)

Cassatieblog.nl