Selecteer een pagina

HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2577

De Hoge Raad bevestigt in deze kort gedingprocedure de uitleg in zijn arrest van 22 oktober 1940: handelingen van de curator die zijn verricht na vernietiging van het vonnis tot faillietverklaring, maar vóór of op de dag waarop aan het voorschrift tot aankondiging overeenkomstig art. 15 Fw is voldaan (kort gezegd: aankondiging dat de vernietiging onherroepelijk is geworden), blijven geldig en verbindend.

Voor een goed begrip van de zaak zijn de volgende data in de eerdere faillissementsprocedure van belang:

  • 20 augustus 2014 faillietverklaring van eiseres tot cassatie;
  • 9 oktober 2014 vernietiging faillietverklaring in hoger beroep;
  • 6 maart 2015 verwerping van het cassatieberoep.

Op 22 november 2014, dus nadat de faillietverklaring in hoger beroep was vernietigd, heeft de curator zaken die in eigendom toebehoorden aan eiseres tot cassatie verkocht en geleverd aan een derde.

In dit kort geding vordert eiseres afgifte van haar in eigendom toebehorende zaken.

De voorzieningenrechter heeft eiseres in een vonnis van 24 november 2014 niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens de voorzieningenrechter nog steeds sprake was van een faillissementstoestand en het (dus) om een boedelvordering ging.

Het hof heeft de vorderingen van eiseres afgewezen in een arrest van 7 juli 2015; op dat moment was de vernietiging van de faillietverklaring onherroepelijk geworden, en dus geen sprake meer van een toestand van faillissement. Het hof was voorshands van oordeel dat eiseres aan de beschikkingshandelingen van de curator was gebonden. Het wees op art. 13, eerste lid, Fw: indien ten gevolge van verzet, hoger beroep of cassatie de faillietverklaring wordt vernietigd, blijven niettemin geldig en verbindend voor de schuldenaar de handelingen, door de curator verricht vóór of op de dag, waarop aan het voorschrift tot aankondiging overeenkomstig artikel 15 is voldaan. De gebondenheid bestond en blijft, ook al blijkt achteraf dat er geen faillissement was.

De Hoge Raad laat dat oordeel in stand: “Het oordeel van het hof strookt met de regel van art. 13 Fw dat handelingen van de curator die zijn verricht na vernietiging van het vonnis tot faillietverklaring, maar vóór of op de dag waarop aan het voorschrift tot aankondiging overeenkomstig art. 15 Fw is voldaan, voor de schuldenaar geldig en verbindend blijven (vgl. HR 22 oktober 1940, NJ 1941/431).”  – niet alles verandert.

Advocaat-Generaal Hartlief wijst er in zijn conclusie voor dit arrest wel op dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de curator terughoudend dient te zijn met beschikkingshandelingen zolang de faillietverklaring in rechte nog ter discussie staat.

Een opmerking in die trant voegt de Hoge Raad nog aan zijn oordeel toe:

3.4 Opmerking verdient dat van een curator mag worden verwacht dat hij terughoudend gebruikmaakt van zijn bevoegdheden in een situatie als de onderhavige, waarin het vonnis tot faillietverklaring is vernietigd, maar deze vernietiging nog niet onherroepelijk is geworden (vgl. de parlementaire geschiedenis zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.12). Uitoefening van een bevoegdheid met onomkeerbare gevolgen dient in beginsel te worden beperkt tot gevallen waarin deze in het belang is van de boedel en uitstel in de gegeven omstandigheden, gelet op alle betrokken belangen, niet kan worden geduld, zoals wanneer deze uitoefening noodzakelijk is voor de voortzetting van de onderneming van de schuldenaar.

En (verdere) aansprakelijkheid? Een citaat uit de parlementaire geschiedenis zoals aangehaald in onderdeel 4.12 van de conclusie:

Of en in hoeverre de schuldeischer, die faillietverklaring heeft aangevraagd, jegens den schuldenaar aansprakelijk kan zijn uit onrechtmatige daad, is, men houde dit wel in het oog, eene geheel andere quaestie, waaromtrent artikel 11 [lees: 13] niets beslist en niets praejudiceert.

Cassatieblog.nl

Share This