Selecteer een pagina

HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:816 (Medinol Ltd./Abbott B.V. c.s.)

1. Bij het vaststellen van de beschermingsomvang van een octrooi, dienen de conclusies weliswaar tot uitgangspunt, maar zij mogen worden uitgelegd in het licht van de beschrijving en tekeningen, vanuit het perspectief van de gemiddelde vakman met diens kennis van de stand van de techniek. Niet uitgesloten is dat tot een uitleg wordt gekomen die beperkter is dan waartoe de letterlijke tekst van de conclusie ruimte laat.
2. Voor het vaststellen van de beschermingsomvang van het octrooi is het perspectief van de gemiddelde vakman op de aanvraag- of prioriteitsdatum richtinggevend. Voor de beoordeling of inbreuk wordt gemaakt op het octrooi kan mede betekenis worden gehecht aan de kennis van de gemiddelde vakman ten tijde van de beweerde inbreuk, in het bijzonder waar het erom gaat of sprake is van equivalente elementen.

Achtergrond

Deze zaak gaat over octrooirechten op stents. Stents zijn kleine metalen buisjes die worden ingebracht in vernauwde aderen, om de bloeddoorstroom te waarborgen. Medinol is houdster van het Europese octrooi EP 902 dat door het Europees Octrooibureau (hierna: EOB) is verleend voor deze buigzame, uitzetbare stent.

De ‘conclusies’ (in het Engels: ‘claims’) die in het octrooidocument zijn opgenomen en die in beginsel de beschermingsomvang van het octrooi bepalen, geven (voor zover relevant) aan dat het octrooi ziet op buigzame, uitzetbare stents, die uit één geheel zijn gevormd uit een verlengde en cilindrische buis. Voor deze zaak is van belang dat in conclusie 1 wordt bepaald dat de stents (i) zijn voorzien van eerste meanderpatronen die zich in een eerste richting uitstrekken en (ii) tweede meanderpatronen die zich in een tweede richting uitstrekken, die verschilt van de eerste richting. In de voorbeelduitvoeringen die zijn opgenomen in het octrooidocument zijn slechts afbeeldingen te zien van stents waarbij de meanderpatronen ten opzichte van elkaar ‘uit fase’ staan, en de pieken van de bochten in de verschillende meanderpatronen met elkaar worden verbonden ( “uit-fasestents met piek-tot-piekverbindingen”).

Medinol heeft gesteld dat Abbott met verschillende door haar in de handel gebrachte stents inbreuk maakt op de stents van Medinol. Vast staat dat de stents van Abbott in-fase verticale meanderpatronen hebben met piek-tot-dalverbindingen. Zij heeft daarom (onder meer) een vordering tot het opleggen van een inbreukverbod ingesteld.

Oordeel van het hof

Door het hof is onderzocht of er voor de gemiddelde vakman in het EP 902 octrooi directe en ondubbelzinnige aanwijzingen waren te vinden dat de hierboven genoemde deelkenmerken (i) en (ii) betrekking hebben op zowel uit-fase als in-fase eerste meanderpatronen en zowel ‘piek-tot-piek’ als ‘piek-tot-dal’-verbindingen. Een zodanige aanwijzing was volgens het hof in de beschrijving niet te vinden. Bovendien was uit de stand van de techniek bekend dat expansie van een stent met een uit-fasepatroon leidt tot ‘foreshortening’ (de stent krimpt), terwijl dat voor de expansie van een stent met een in-fasepatroon niet geldt. Dit achtte het hof van belang omdat in de doelomschrijving van het octrooi staat dat een van de doelen van de uitvinding is te komen tot een stent die minimaal krimpt. De vakman zal daarom menen dat het octrooi beperkt is tot uit-fase eerste meanderpatronen met piek-tot-piekverbindingen, aldus het hof. Er zou geen sprake zijn van een letterlijke inbreuk omdat de aangevallen stents in-fase verticale patronen hebben met piek-tot-dal-verbindingen. Ook zou geen sprake zijn van equivalentie, omdat de Abbott-stents op een fundamenteel andere wijze dan EP 902 leiden tot een stent met minimale krimp.

Maatstaf vaststelling beschermingsomvang octrooi

In cassatie heeft Medinol klachten gericht tegen de wijze waarop het hof de beschermingsomvang van het octrooi EP 902 heeft vastgesteld. Betoogd is dat conclusie 1 geen vereisten bevat omtrent de oriëntatie van de meanderpatronen ten opzichte van elkaar (in-fase of uit-fase). Door toch te beslissen dat het octrooi slechts ziet op stents met uit-fase meanderpatronen met piek-tot-piek-verbindingen, heeft het hof een kenmerk aan de conclusies toegevoegd dat daarin niet is genoemd. Daarmee zou het hof hebben miskend dat de beschermingsomvang van een octrooi wordt bepaald door de letterlijke tekst van de conclusies en niet kan worden beperkt door op grond van de stand van de techniek en voorkeursuitvoeringsvormen een kenmerk aan de conclusies toe te voegen dat in die conclusies niet is beschreven. De context van de conclusies is volgens Medinol enkel relevant als de letterlijke betekenis van de bewoordingen van de conclusies onvoldoende duidelijkheid schept.

De Hoge Raad stelt bij de beoordeling van dit onderdeel voorop dat artikel 69 lid 1 van het Europees Octrooiverdrag (hierna: EOV) meebrengt dat de beschermingsomvang van een octrooi wordt bepaald door de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies. Ook citeert de Hoge Raad artikel 1 van het bij artikel 69 EOV behorende uitlegprotocol (hierna: het Protocol):

“Artikel 69 mag niet worden uitgelegd in de zin als zou de beschermingsomvang van het Europees octrooi worden bepaald door de letterlijke tekst van de conclusies en als zouden de beschrijving en de tekeningen alleen maar mogen dienen om de onduidelijkheden welke in de conclusies zouden kunnen voorkomen op te heffen. Het mag evenmin worden uitgelegd in die zin, als zouden de conclusies alleen als richtlijn dienen en als zou de bescherming zich ook mogen uitstrekken tot datgene wat de octrooihouder, naar het oordeel van de deskundige die de beschrijving en de tekeningen bestudeert, heeft willen beschermen. De uitleg moet daarentegen tussen deze twee uitersten het midden houden, waarbij zowel een redelijke bescherming aan de aanvrager als een redelijke rechtszekerheid aan derden wordt geboden.”

Voorts zet de Hoge Raad zijn eerdere jurisprudentie uiteen, waarin de eerder door hem gebezigde formuleringen “hetgeen voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is” en “de achter de woorden van die conclusie liggende uitvindingsgedachte” zijn bestempeld als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies. (HR 7 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3522 en HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3680, CB 2012-112) Het achterhalen van de achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte dient ertoe een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte of onnodige ruime uitleg te vermijden (HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1609). De beschrijving (waaronder de stand van de techniek) en de tekeningen vormen in dat kader een belangrijke bron, aldus de Hoge Raad.

Tegen deze achtergrond acht de Hoge Raad de klachten van Medinol ongegrond. Het hof heeft conclusie 1 uitgelegd in het licht van de beschrijving en tekeningen, vanuit het perspectief van de gemiddelde vakman met diens kennis van de stand van de techniek. Dat de conclusie de mogelijkheid openlaat dat het octrooi ook ziet op stents met in-fase eerste meanderpatronen, behoefde het hof niet van zijn uitleg te weerhouden, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad overweegt (rov. 3.4.3):

“Het betoog dat de letterlijke tekst van de conclusie in het kader van het bepalen van de beschermingsomvang van een octrooi steeds behoort te prevaleren, althans dat nimmer tot een uitleg kan worden gekomen die beperkter is dan waartoe de letterlijke tekst van de conclusie ruimte laat, ziet eraan voorbij dat art. 1 Protocol nu juist buiten twijfel stelt dat de beschermingsomvang van het Europees octrooi niet uitsluitend wordt bepaald door de letterlijke tekst van de conclusies en dat art. 69 EOV evenmin zo moet worden uitgelegd dat de beschrijving en de tekeningen alleen maar mogen dienen om eventuele onduidelijkheden in de conclusies op te heffen.”

De door Medinol genoemde uitspraken van de Technische Kamer van Beroep (hierna: TKB) van het EOB doen volgens de Hoge Raad aan het voorgaande niet af, omdat de TKB niet oordeelt over de beschermingsomvang van een octrooi in het kader van een gestelde inbreuk.

Peildatum beschermingsomvang bij beoordeling inbreukvraag

Medinol heeft zich in hoger beroep beroepen op voorbeelden van een uit-fasestent die niet krimpt en een in-fasestent die ‘foreshortening’ toestaat, om te betogen dat de vakman zou begrijpen dat het octrooi niet enkel betrekking heeft op uit-fasestents maar ook op in-fasestents. Het hof heeft in dat verband geoordeeld dat Medinol had moeten vermelden of de stents waarop zij zich heeft beroepen, op de eerste prioriteitsdatum op enigerlei wijze openbaar toegankelijk waren en dat zij geen tot de algemene stand der techniek behorende literatuur heeft genoemd die aannemelijk maakt dat de vakman op grond van zijn vakkennis een en ander in het octrooi zal lezen.

In cassatie is door Medinol betoogd dat het hof heeft miskend dat voor de beoordeling van de nieuwheid en de inventiviteit van een uitvinding weliswaar de prioriteitsdatum bepalend is, maar dat dit niet geldt voor beantwoording van de vraag wat de gemiddelde vakman uit het octrooi zal begrijpen. Daarvoor is volgens Medinol de kennis van de gemiddelde vakman op de datum van inbreuk, althans op de eerste verleningsdatum van het octrooi maatgevend. De Hoge Raad stelt in dit verband het volgende voorop (rov. 3.5.2):

“Onderscheiden dient te worden tussen enerzijds de vraag naar de uitleg van het octrooi met het oog op de vaststelling van de beschermingsomvang daarvan en anderzijds de daarop volgende vraag of een voortbrengsel (of in voorkomend geval: werkwijze) onder de aldus vastgestelde beschermingsomvang valt.

In het kader van eerstgenoemde vraag kunnen diverse gezichtspunten een rol spelen. Een daarvan is de achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte (…). Bij het achterhalen daarvan moet het perspectief van de gemiddelde vakman en diens kennis van de stand van de techniek op de aanvraag- of prioriteitsdatum richtinggevend worden geacht. Het gaat dan immers om de vaststelling van hetgeen het octrooi toevoegt aan de stand van de techniek. Dat, zoals uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt, bij de beantwoording van deze vraag onder omstandigheden ook betekenis kan worden gehecht aan gegevens uit het – van na de aanvraag- of prioriteitsdatum daterende – verleningsdossier, doet aan dit uitgangspunt niet af.

In het kader van de daarop volgende inbreukvraag kan daarentegen mede betekenis worden gehecht aan de kennis van de gemiddelde vakman ten tijde van de beweerde inbreuk, in het bijzonder waar het erom gaat of sprake is van equivalente elementen (vgl. art. 2 van het Protocol).”

De Hoge Raad overweegt voorts dat het door Medinol bestreden oordeel betrekking heeft op de kennis waarmee de gemiddelde vakman probeert te doorgronden wat het octrooi toevoegt aan de stand van de techniek. Het gaat in dit verband dus om het achterhalen van de uitvindingsgedachte, in het kader van de hierboven genoemde “eerstgenoemde” vraag. Dat het hof daarbij de prioriteitsdatum tot uitgangspunt heeft genomen, geeft volgens de Hoge Raad, gezien het voorgaande, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Ook de overige door Medinol aangevoerde onderdelen slagen niet. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen. Medinol wordt, met toepassing van artikel 1019h Rv veroordeeld in de proceskosten.

Medinol werd in cassatie bijgestaan door Martijn Scheltema en de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This