Selecteer een pagina

HR 23 november 2018 ECLI:NL:HR:2018:2161

Bij de Hoge Raad wordt sinds maart 2017 digitaal geprocedeerd. Bij digitaal procederen moet binnen de (cassatie)termijn de procesinleiding worden ingediend. Eiser krijgt daarna nog een termijn van twee weken om het oproepingsbericht te betekenen of bezorgen. De Onteigeningswet wijkt daarvan af: binnen de cassatietermijn moet niet alleen de procesinleiding worden ingediend, maar moet deze ook (samen met het oproepingsbericht en de afgelegde cassatieverklaring) worden bezorgd of betekend.

Procesrecht in onteigeningszaken

Het procesrecht in onteigeningszaken wijkt op veel punten af van het ‘gewone’ burgerlijke procesrecht. Art. 2 Ow waarschuwt dat de bepalingen van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) slechts op het onteigeningsgeding van toepassing zijn, voor zover daarvan niet in de Onteigeningswet wordt afgeweken.

Een belangrijke afwijking van Rv wordt gemaakt in art. 52 Ow en art. 53 Ow. In onteigeningszaken is hoger beroep (in beginsel) niet mogelijk. Voor het instellen van cassatieberoep moet binnen twee weken na de uitspraak een cassatieverklaring worden afgelegd bij de griffie van de rechtbank. Art. 53 Ow bepaalt dat deze verklaring binnen zes weken met een uiteenzetting van de gronden waarop het cassatieberoep berust (dat wil zeggen het cassatiemiddel of de cassatieklachten) moet worden bezorgd of betekend, vergezeld van een oproepingsbericht.

De cassatietermijn verstrijkt in een geval als dit dus (uitgaande van het tijdig afleggen van de cassatieverklaring) na acht weken.

Digitaal procederen bij de Hoge Raad

Sinds 1 maart 2017 wordt bij de Hoge Raad in civiele vorderingszaken (waaronder ook onteigeningszaken vallen) digitaal geprocedeerd. Cassatieberoep wordt ingesteld door het langs elektronische weg bij de Hoge Raad indienen van een procesinleiding. Daarna wordt door de griffier een oproepingsbericht gegenereerd. Op grond van art. 112 Rv (geldend in geval van digitaal procederen) moet dit binnen twee weken na de indiening van de procesinleiding worden betekend of op andere wijze bezorgd, tenzij de wet anders bepaalt.

Is het in onteigeningszaken voldoende als binnen de cassatietermijn is geüpload?

In deze zaak verliep de cassatietermijn (nadat tijdig een cassatieverklaring was afgelegd), op 14 maart 2018. Op 14 maart 2018 was door de eisers in cassatie de procesinleiding in cassatie ingediend in de digitale portal van de Hoge Raad. Op 19 maart werd een oproepingsbericht afgegeven. Op 20 en 21 maart 2018, dus na het verstrijken van de cassatietermijn, is dit oproepingsbericht bij de verweerders betekend.

In cassatie beriepen de gemeente zich op niet-ontvankelijkheid van eisers om het cassatieberoep niet tijdig was ingesteld. De Hoge Raad beoordeelt rechtsmiddelentermijnen overigens ook ambtshalve omdat deze van openbare orde zijn.

Eisers hebben betoogd dat met art. 53 lid 1 Ow niet is beoogd af te wijken van hetgeen in art. 112 Rv is bepaald. De indiening van de procesinleiding zou daarom moeten geschieden binnen de achtereenvolgens geldende termijnen van de art. 52 en 53. Eisers zou vervolgens nog de in art. 112 lid 1 Rv genoemde termijn van twee weken ter beschikking staan om de cassatieverklaring, de procesinleiding en het oproepingsbericht aan de verweerders te bezorgen of betekenen. Eisers beroepen zich op een passage in de memorie van toelichting bij de wet waarmee art. 53 Ow is aangepast aan het digitaal procederen. Daarin refereert de Minister aan ‘een bezorging of betekening van de procesinleiding binnen twee weken’, waarmee hij aansluit bij het reguliere KEI-regime van art. 112 Rv.

De Hoge Raad beslist echter dat deze passage in de memorie van toelichting niet kan afdoen aan de duidelijke bewoordingen van art. 53 Ow. Binnen de termijn van acht weken moet de procesinleiding worden ingediend, het oproepingsbericht worden afgewacht, en moeten cassatieverklaring, procesinleiding en oproepingsbericht binnen acht weken worden bezorgd of betekend. Voor het vasthouden aan de bewoordingen van art. 53 Ow noemt de Hoge Raad ten eerste het belang van rechtszekerheid van de verwerende partij als reden. Ten tweede tekent de Hoge Raad aan dat de onder het oude recht geldende cassatietermijn niet wezenlijk wordt verkort, omdat de griffier in de regel uiterlijk de eerste werkdag na indiening van de procesinleiding een oproepingsbericht afgeeft. De voor eiser beschikbare termijn wordt dan slechts met twee dagen verkort.

Wat als de griffie verlaat is met het oproepingsbericht?

De Hoge Raad neemt de, door A-G Valk gesuggereerde (2.6), praktische vingerwijzing over voor het geval aan het tempo van de griffie bij het aanmaken van het oproepingsbericht iets schort (de Hoge Raad maakt hiervan: indien de griffie niet uiterlijk de eerste werkdag na indiening van de procesinleiding het oproepingsbericht afgeeft). In dat geval kan de eiser ermee volstaan alleen de cassatieverklaring en procesinleiding (met de cassatieklachten) binnen de termijn te bezorgen of te betekenen. Het oproepingsbericht kan dan na het afgeven daarvan omgaand worden bezorgd of betekend.

De Hoge Raad houdt dus ook in dit arrest strikt de hand aan de cassatietermijnen (net als eerder in onteigeningszaken in bijvoorbeeld HR 20 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4803 en HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7056, besproken in CB 2011-70).

De Hoge Raad verklaart eisers niet-ontvankelijk. Bij gebreke van een tijdig aanhangig gemaakt principaal beroep is ook een verweerder in zijn (onvoorwaardelijk ingestelde) incidenteel beroep niet-ontvankelijk.

Cassatieblog.nl

Share This