Selecteer een pagina

HR 21 december 2018 ECLI:NL:HR:2018:2381

De prejudiciële uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011 inzake alleenstaande ouderkop kan een wijzigingsgrond opleveren in de zin van art. 1:401 lid 4 of 5 BW

In zijn prejudiciële beslissing van 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011, hier besproken op dit blog in CB 2015-146, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen, het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende ‘alleenstaandeouderkop’ niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Met dit oordeel werd een streep getrokken door de toentertijd bestaande aanbeveling op dit punt van de Expertgroep Alimentatienormen.

In zijn uitspraak van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2229, besproken in CB 2016-154, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de desbetreffende prejudiciële beslissing zowel betrekking heeft op de regeling van het kindgebonden budget met alleenstaandeouderkop zoals die geldt sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet hervorming kindregelingen, als op de regeling van het kindgebonden budget zoals die vóór 1 januari 2015 gold.

In de onderhavige uitspraak gaat het om de vraag of de prejudiciële beslissing van 9 oktober 2015  een grond oplevert voor wijzing van een overeenkomst betreffende levensonderhoud in de zin van art. 1:401 BW.

De appelrechter had deze vraag bevestigend beantwoord voor zover het gaat om de wijzigingsgrond van art. 1:401 lid 5 BW (wijziging van een overeenkomst betreffende levensonderhoud wegens grove miskenning van de wettelijke maatstaven), maar ontkennend voor zover het wijzigingsverzoek tevens was gebaseerd op art. 1:401 lid 1 BW (wijziging van een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud omdat deze nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen).

Dit oordeel wordt door de Hoge Raad gesanctioneerd. In dit verband overweegt het college:

“4.4.2  Met ingang van 1 januari 2013, dus ook ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst, werd door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen om het kindgebonden budget in het kader van de berekening van kinderalimentatie in mindering te brengen op de behoefte van het kind. Uit de prejudiciële beslissing volgt dat deze aanbeveling niet overeenstemt met het ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst geldende recht. In cassatie staat vast dat partijen hun afspraken hebben afgestemd op de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen. Zij zijn niet bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven.

4.4.3   De na de totstandkoming van de overeenkomst, uit de prejudiciële beslissing gebleken inhoud van de wettelijke begrippen behoefte en draagkracht is niet een wijziging van een omstandigheid die aan de vaststelling van de onderhoudsplicht ten grondslag heeft gelegen. De prejudiciële beslissing vormt daarom niet een in art. 1:401 lid 1 BW bedoelde wijziging van omstandigheden.

4.4.4      De prejudiciële beslissing kan wel meebrengen dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (art. 1:401 lid 5 BW). Dat geldt ook als partijen, al dan niet bijgestaan door een advocaat, hun afspraken hebben afgestemd op de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen hoewel zij wisten of konden weten dat twijfel bestond omtrent de juistheid van de aanbeveling (…)”

Ten overvloede merkt de Hoge Raad op (zie rov. 4.4.4, slot) dat de prejudiciële beslissing tevens kan meebrengen dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste gegevens is uitgegaan. De prejudiciële beslissing van 9 oktober 2015 kan dus ook een grond vormen voor wijziging op de voet van art. 1:401 lid 4 BW.

Zie voor een bespreking van de opvattingen in de literatuur over dit onderwerp nader de lezenswaardige conclusie van A-G Lückers.

Cassatieblog.nl

Share This