Selecteer een pagina

HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3259 en ECLI:NL:HR:2017:3264

In het licht van HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, geldt bij beslissing van de zaak door een meervoudige kamer als hoofdregel dat een mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel moet plaatsvinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen. Afwijking van deze hoofdregel is mogelijk. Partijen moeten in dat geval echter uiterlijk bij de oproeping voor de mondelinge behandeling erover worden geïnformeerd dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Partijen hebben dan het recht om een mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer te verzoeken. Een dergelijk verzoek mag alleen op zwaarwegende gronden worden afgewezen.

Achtergrond

Bij arrest van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3076CB 2014-169) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechterlijke beslissing die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling, in beginsel moet worden gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Achtergrond van deze (hoofd)regel is, zo overwoog de Hoge Raad, het toegenomen gewicht van de mondelinge behandeling in de civiele procedure in de afgelopen decennia. Dit brengt mee dat bij een wisseling van rechters ná de mondelinge behandeling en vóór de uitspraak, partijen hierover door het gerecht moeten worden geïnformeerd en een nadere mondelinge behandeling mogen verzoeken.

Wat is de reikwijdte van de regel uit HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076?

De regel uit het arrest van 31 oktober 2014 heeft al snel vragen opgeroepen over de precieze reikwijdte daarvan. In HR 15 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:662, CB 2016-73) heeft de Hoge Raad de regel op een aantal punten verduidelijkt, onder meer door te oordelen dat de verplichting van het gerecht om na een mondelinge behandeling aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling vervalt na de eerste uitspraak die op de mondelinge behandeling volgt.

In de hier besproken twee zaken waarin de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak heeft gedaan, zijn opnieuw vragen voorgelegd over de reikwijdte van de regel uit het arrest van 31 oktober 2014. In beide zaken heeft in hoger beroep een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van een rechter-commissaris, waarna een meervoudige kamer over de zaak heeft beslist. Is deze gang van zaken toelaatbaar in het licht van het arrest van 31 oktober 2014?

Hoofdregel: een ‘inhoudelijke’ mondelinge behandeling moet in beginsel plaatsvinden voor de volledige meervoudige kamer

Toepassing van de hoofdregel uit dat arrest leidt tot het oordeel van de Hoge Raad dat

“een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen.”

Van een mondelinge behandeling die (mede) tot doel heeft partijen in staat te stellen om hun stellingen toe te lichten, is in het algemeen sprake bij een mondelinge behandeling die plaatsvindt in aansluiting op de eerste schriftelijke uitwisseling van partijstandpunten.

Daarnaast kán van dit doel sprake zijn bij een mondelinge behandeling in een andere stand van het geding, maar dat hoeft niet het geval te zijn. De Hoge Raad noemt als voorbeelden van ‘andersoortige’ mondelinge behandelingen de huidige schikkings- en inlichtingencomparitie na een tussenuitspraak (art. 87 en art. 88 Rv), de comparitie na aanbrengen in hoger beroep, en – onder het KEI-procesrecht – de mondelinge behandeling bedoeld in het nieuwe art. 30o lid 1 onder c KEI-Rv. Bij deze ‘andersoortige’ mondelinge behandelingen mag een mondelinge behandeling plaatsvinden ten overstaan van een rechter- of raadsheer-commissaris, in plaats van de drie rechters/raadsheren door wie de beslissing zal worden genomen.

Afwijking van de hoofregel

In afwijking van de door de Hoge Raad geformuleerde hoofdregel kunnen ook mondelinge behandelingen die wél (mede) tot doel hebben partijen hun stellingen te laten toelichten, nog steeds worden gehouden ten overstaan van een rechter- of raadsheer-commissaris (aangewezen door de meervoudige kamer op de voet van art. 15 lid 4 of art. 16 lid 5 Rv). De Hoge Raad formuleert voor die situatie wel enkele voorwaarden:

  • Uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling moet worden medegedeeld dat deze behandeling plaatsvindt voor een rechter- of raadsheer-commissaris;
  • Partijen moeten de gelegenheid te krijgen om te verzoeken de mondelinge behandeling voor de volledige meervoudige kamer te laten plaatsvinden;
  • Aan het doen van zo’n verzoek kan een termijn worden gesteld;
  • Een verzoek om mondelinge behandeling door de volledige meervoudige kamer moet in beginsel worden ingewilligd en kan slechts worden afgewezen op (in de uitspraak te vermelden) zwaarwegende gronden;
  • Blijft een verzoek om behandeling voor de volledige meervoudige kamer achterwege, dan dient een proces-verbaal te worden opgemaakt. Dat proces-verbaal dient voorafgaand aan de uitspraak te worden gezonden aan partijen en ter beschikking te worden gesteld van de meervoudige kamer.

Verwijzing naar de meervoudige kamer ná een mondelinge behandeling

Het is ook mogelijk dat de zaak pas na een mondelinge behandeling wordt verwezen van de enkelvoudige kamer (voor wie de mondelinge behandeling al heeft plaatsgevonden) naar een meervoudige kamer. Als die mondelinge behandeling tot doel had partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen toe te lichten, moet van zo’n verwijzing mededeling worden gedaan aan partijen en moeten zij ook in deze situatie de gelegenheid krijgen om te verzoeken om een mondelinge behandeling ten overstaan van de volledige meervoudige kamer die over de zaak zal beslissen. In deze situatie geldt echter een wat ander kader voor de afwijzing van een dergelijk verzoek.

De Hoge Raad verwijst daarvoor naar rov. 3.4.4 uit zijn arrest van 31 oktober 2014. Daarin werd – toen dus voor het geval van een rechterswisseling na de mondelinge behandeling – beslist dat een verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling niet mag worden afgewezen als van de eerdere mondelinge behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt. Is wel een proces-verbaal opgemaakt, dan kan de rechter het verzoek afwijzen in het belang van een voortvarende procesvoering mits hij in zijn uitspraak motiveert waarom dit belang zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om zijn standpunt te mogen uiteenzetten ten overstaan van de rechter(s) die over de zaak zal (of zullen) oordelen.

Hoofdregel niet van toepassing bij bewijsverrichtingen

De Hoge Raad vermeldt tot slot nog dat de hoofdregel die hij in deze uitspraak heeft geformuleerd voor zaken die door een meervoudige kamer worden beslist, niet geldt wanneer bewijsverrichtingen plaatsvinden. Ook in een meervoudig te beslissen zaak kunnen deze plaatsvinden ten overstaan van een rechter- of raadsheer-commissaris, zonder dat aan de door de Hoge Raad geformuleerde voorwaarden is voldaan. Art. 155 Rv bepaalt hierbij dat dat de rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs is bijgebracht, zoveel als mogelijk meewerkt aan het wijzen van de einduitspraak.

Cassatieblog.nl

Share This