Selecteer een pagina

HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1099

De enkele (door verzoekster gestelde) omstandigheid dat de vordering van verweerster in cassatie uit hoofde van het Zwitserse vonnis naar Zwitsers recht is verjaard, brengt niet mee dat de tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde.

Achtergrond

Een in Nederland gevestigde partij, verzoekster tot cassatie, is in Zwitserland veroordeeld tot betaling van een geldsom aan de in cassatie niet verschenen verweerster, een in Zwitserland gevestigde onderneming. Deze onderneming heeft de voorzieningenrechter in Nederland verlof tot tenuitvoerlegging gevraagd. Daarbij had zij een certificaat van een Zwitsers gerecht overgelegd waarin werd verwezen naar (art. 54 en 58 van) het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken uit 2007: EVEX II. De voorzieningenrechter heeft het verlof verleend met verwijzing naar (art. 39 van) het Verdrag betreffende rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 1988: EVEX I. De rechtbank, aan wie verzoekster had gevraagd de uitspraak in voorlopige voorziening te vernietigen, heeft EVEX II van toepassing geacht (en verder onder meer de vraag naar verjaring volgens Zwitsers recht onderzocht), en het verzoek tot vernietiging afgewezen.

Bijna drie maanden na datum van deze beschikking stelt verzoekster beroep in cassatie in. Zij komt niet op tegen het oordeel dat EVEX II van toepassing is.

Ambtshalve beoordeling ontvankelijkheid

De Hoge Raad onderzoekt ambtshalve of tijdig cassatieberoep is ingesteld en verzoekster in haar cassatieberoep kan worden ontvangen. EVEX I en de daarbij behorende uitvoeringswet kent een cassatietermijn van een maand, in geval van EVEX II is art. 426 lid 1 Rv van toepassing en bedraagt de cassatietermijn dus drie maanden.

De Hoge Raad constateert dat het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis in Nederland valt binnen de temporele reikwijdte van EVEX I (art. 54 lid 1 EVEX I) en niet binnen de temporele reikwijdte van EVEX II (art. 63 EVEX II). De Uitvoeringswet EVEX I bepaalt dat de artikelen 2-10 van de wet tot uitvoering van het EEX-Verdrag mede strekken tot uitvoering van EVEX I. Art. 5 van deze uitvoeringswet kent een termijn voor cassatieberoep van een maand. Die termijn geldt dus ook voor een cassatieberoep onder EVEX I. Dat betekent dat verzoekster niet in haar cassatieberoep kan worden ontvangen.

Ten overvloede

Ten overvloede wijst de Hoge Raad erop dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden, waarbij hij verwijst naar onderdelen uit de conclusie van Advocaat-Generaal Vlas, die overigens ook al meende dat het cassatieberoep te laat was ingesteld omdat EVEX I van toepassing is.

Opmerkingen over verjaring

De Hoge Raad constateert dat de enige grond voor vernietiging die verzoekster tot cassatie bij de rechtbank naar voren had gebracht was dat de vordering van verweerster uit hoofde van het Zwitsers vonnis naar Zwitsers recht is verjaard, hetgeen volgens verzoekster meebracht dat de tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland kennelijk strijdig is met de Nederlandse openbare orde als bedoeld in de weigeringsgrond van art. 34, onder 1, EVEX II in verbinding met art. 45 lid 1 EVEX II. Die weigeringsgrond stemt overeen met die van art. 27, onder 1, EVEX I in verbinding met art. 34 lid 2 EVEX I. De Hoge Raad ziet hierin klaarblijkelijk aanleiding nader in te gaan op verjaring.

De Hoge Raad wijst op vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) die inhoudt dat op de openbare-ordeclausule van art. 34, onder 1, EEX-Verordening (welke weigeringsgrond overeenstemt met de hiervoor genoemde weigeringsgrond van art. 34, onder 1, EVEX II en art. 27, onder 1, EVEX I) slechts een beroep worden gedaan indien de erkenning van de in een andere lidstaat gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt. Die inbreuk moet bestaan in kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht. De Hoge Raad merkt dan op:

“3.9.4. In het licht van deze uitleg van de openbare-ordeclausule is geen andere conclusie mogelijk dan dat de enkele (door [verzoekster] gestelde) omstandigheid dat de vordering van Fratelli uit hoofde van het Zwitserse vonnis naar Zwitsers recht is verjaard, niet meebrengt dat de tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. Immers, niet valt in te zien dat die tenuitvoerlegging op onaanvaardbare wijze zou botsen met de Nederlandse rechtsorde doordat inbreuk zou worden gemaakt op een fundamenteel beginsel als door het HvJEU bedoeld.”.

Waarna de Hoge Raad opmerkt dat de rechtbank terecht het verzoek tot vernietiging van het door de voorzieningenrechter verleende verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis heeft afgewezen, “wat er zij van de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden.”.

Volgt niet-ontvankelijkverklaring.

Cassatieblog.nl

Share This