Selecteer een pagina

HR 21 september 2018 ECLI:NL:HR:2018:1724 

Gelet op de ingrijpende inbreuk op de lichamelijke integriteit die plaatsvindt bij een dwangbehandeling dienen de wettelijke grondslag daarvoor en de wettelijke voorschriften die de toepassing ervan met waarborgen omgeven, strikt te worden uitgelegd. In geval van ‘zorgcarrousel’ dient na iedere overplaatsing naar ander ziekenhuis opnieuw een beoordeling omtrent dwangbehandeling plaats te vinden.

Het gaat in deze Bopz-zaak om een klacht over dwangbehandeling met medicatie. Betrokkene is wegens ‘afdeling ontwrichtend gedrag’ geplaatst in een ‘zorgcarrousel’. Dit houdt in dat hij frequent wordt overgeplaatst tussen verschillende vooraf bepaalde inrichtingen.

Betrokkene heeft zich op voet van art. 41 Wet Bopz gewend tot de klachtencommissie van Parnassia met een klacht tegen de voortgezette dwangbehandeling. Nadat de klachtencommissie de klacht tegen de voortgezette dwangbehandeling had afgewezen, heeft betrokkene de rechtbank op de voet van 41a lid 5 Wet Bopz  verzocht de door hem ingediende klacht alsnog gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde:

3.1. (…) De zorgcarrouselconstructie ziet juist op een ononderbroken behandeltraject, waarbij enkel de locatie waar de behandeling wordt uitgevoerd, wijzigt. Een dergelijke constructie, waarbij door alle betrokken behandelaren en geneesheer-directeuren met regelmaat wordt geëvalueerd, getuigt naar het oordeel van de rechtbank dan ook juist van zorgvuldige besluitvorming.”

 De rechtbank overwoog verder dat de dwangbehandeling blijkens de aanzegging is gegrond op art. 38c lid 1 aanhef onder b Wet Bopz. De rechtbank oordeelde dat voldaan is aan de in die bepaling besloten liggende maatstaf en voor de toepassing van de dwangbehandeling en aan de voor die toepassing geldende eisen van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit.

Cassatie

In cassatie is hoofdzakelijk de vraag aan de orde of een eenmaal ingezette dwangbehandeling na iedere overplaatsing binnen de zorgcarrousel kan worden voortgezet in een andere inrichting (met een andere behandelaar) of dat telkens een nieuw besluit tot dwangbehandeling is vereist. Betrokkene stelt de voortzetting van de dwangbehandeling binnen de zorgcarrousel op basis van één en dezelfde beslissing van een eerdere behandelaar uit een ander ziekenhuis ter discussie. De situatie in iedere inrichting kan anders zijn en een andere behandelaar in een andere inrichting dient opnieuw te beoordelen welke dwangbehandeling noodzakelijk is. Betrokkene  stelt dat  als gevolg van de gekozen constructie slechts éénmaal een beslissing tot dwangbehandeling is genomen. Hij heeft maar één klachtmogelijkheid gehad en is hem in strijd met de wet en art.  13 jo 8 jo 5 EVRM een effectief rechtsmiddel is ontnomen.

Art. 38c Wet Bopz

Art. 38c lid 1 onder b Wet Bopz bepaalt dat dwangbehandeling zonder instemming van de betrokkene slechts kan plaatsvinden voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens  betrokkene binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden (‘interne gevaarscriterium’).  Dwangbehandeling is niet aan een wettelijke maximumduur gevonden maar dient te worden gestaakt zodra het interne gevaar is verdwenen.

De Hoge Raad verwijst naar de parlementaire geschiedenis van de Wet Bopz:

“de in artikel 38 vijfde lid gegeven mogelijkheid van toepassing van dwangbehandeling houdt dan ook geen verband met de machtiging tot opname maar met de omstandigheid dat de betrokkene binnen het ziekenhuis ernstig gevaar veroorzaakt. Dit sluit aan bij de feitelijke situatie: het buiten de inrichting veroorzaken van gevaar houdt niet per se in dat de patiënt, eenmaal opgenomen zijnde, een zodanig gevaar oplevert voor zichzelf of voor medepatiënten  dat dit slechts kan worden afgewend met dwangbehandeling. “

De Hoge Raad leidt uit deze opmerking af dat naar de bedoeling van de wetgever de beoordeling van de noodzaak tot dwangbehandeling op grond van het interne gevaarscriterium nauw samenhangt met de (situatie in de) inrichting waar de betrokkene feitelijk verblijft.

Het tweede lid van art. 38c Wet Bopz bepaalt dat dwangbehandeling  plaatsvindt krachtens een schriftelijke beslissing van de behandelaar. De eis van een schriftelijke beslissing dient er toe dat de beslissing tot toepassing van dwangbehandeling op zorgvuldige wijze wordt genomen, bovendien moet de behandelaar zijn beslissing motiveren.

De Hoge Raad oordeelt:

(3.4.5 (..) dat, het in geval van overplaatsing van de betrokkene naar een ander ziekenhuis, door de behandelaar van de betrokkene in dat ziekenhuis (opnieuw) moet worden beoordeeld of (ook) in dat ziekenhuis dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is en of is voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij een bevestigende beantwoording van deze vragen dient de behandelaar een schriftelijke beslissing tot (voortzetting van de) dwangbehandeling te nemen op de voet van art. 38c lid 2 Wet Bopz.

Niet voldoende is dat in dit geval de toegepaste dwangbehandeling plaatsvindt in het kader van een zorgcarrousel en door alle betrokken behandelaren en geneesheer-directeuren met regelmaat wordt geëvalueerd.”

De Hoge Raad doet de zaak zelf af door de klacht van de betrokkene alsnog gedeeltelijk gegrond te verklaren en vernietigt de beslissing tot dwangbehandeling voor zover het betreft de voortzetting van de dwangbehandeling na overplaatsing van de betrokkene naar Bavo Europoort.

Cassatieblog.nl

Share This