Selecteer een pagina

HR 15 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:228

Ingeval van consumentenkoop gaat de termijn als bedoeld in art. 7:23 lid 1 BW lopen op het moment dat de consument heeft ontdekt dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt en niet al op het moment waarop de koper dit redelijkerwijs had behoren te ontdekken.

Feiten en achtergrond

Eisers in cassatie hebben begin 2013 van verweerder een dressuurpaard gekocht dat uitgekomen is in wedstrijden. Alvorens eisers besloten tot aankoop van het paard over te gaan, hebben zij het paard bereden. Vervolgens zijn partijen overeengekomen dat het paard – in opdracht van eisers – op 5 februari 2013 zal worden onderworpen aan een keuring door een dierenarts. Bij die keuring zijn geen veterinaire bezwaren tegen het gebruik van het paard als dressuurpaard vastgesteld, waarna het paard op dezelfde dag van de keuring aan eisers is geleverd. Nadien merkten eisers echter dat het paard niet goed liep, waarna het paard in de periode van april 2013 tot en met juni 2013 in opdracht van eisers een aantal keren is behandeld door een masseur/fysiotherapeut. Ondanks deze behandelingen zijn de klachten niet verdwenen, op grond waarvan eisers het noodzakelijk achtten om het paard veterinair te laten onderzoeken. Dat onderzoek heeft op 28 augustus 2013 plaatsgevonden. Daarbij zijn beperkingen aangetroffen die tot de conclusie hebben geleid dat het paard niet aan de koopovereenkomst beantwoordt. Bij e-mail van 2 september 2013 hebben eisers verweerder op de hoogte gesteld van die beperkingen.

Eisers vorderen in deze procedure dat verweerder wordt veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom van € 10.000,–, althans tot betaling van een redelijk geacht bedrag, alsmede tot schadevergoeding ter zake van stallings- en dierenartskosten.

Hof

Bij de kantonrechter en het hof zijn de vorderingen van eisers afgewezen. Het hof stelde vast dat sprake is van een consumentenkoop, op grond waarvan moet worden beoordeeld of eisers binnen bekwame tijd na ontdekking van de gebreken aan het paard verweerder daarvan in kennis hebben gesteld. Het hof oordeelde dat eisers, nadat zich in april 2013 de klachten openbaarden, verweerder daarvan niet binnen bekwame tijd in kennis hebben gesteld door eerst op 2 september 2013, vijf maanden later, daarover contact met verweerder op te nemen. Daarmee is verweerder de mogelijkheid onthouden om in een vroegtijdig stadium het paard te (doen) onderzoeken. Ook hadden eisers volgens het hof verweerder tijdig moeten informeren gelet op de bewijspositie van een verkoper in consumentenzaken. Immers, op grond van art. 7:18 lid 2 BW is de verkoper belast met het tegenbewijs tegen het vermoeden dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking zich binnen zes maanden na aflevering openbaart.

De Hoge Raad

Eisers klagen in cassatie dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is om de reden dat niet meteen duidelijk was dat sprake was van een gebrek van het paard en dat zij eerst na het onderzoek van de dierenarts op 28 augustus 2013 beseften dat sprake was van een gebrek dat meebracht dat het paard niet beantwoordde aan de overeenkomst.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd:

‘Vast staat dat in deze zaak sprake is van consumentenkoop. In dat geval gaat de termijn als bedoeld in art. 7:23 lid 1 BW lopen op het moment dat de consument heeft ontdekt dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt en niet al op het moment waarop de koper dit redelijkerwijs had behoren te ontdekken (zie art. 7:23 lid 1 BW, slotzin).

(…) [Het] oordeel van het hof dat [eisers] na de eerste behandelingen in april 2013 de klachten bij [verweerder] hadden moeten melden [geeft] blijk van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dat oordeel onvoldoende gemotiveerd. Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting indien het hof heeft miskend dat de termijn van art. 7:23 lid 1 BW in geval van een consumentenkoop pas gaat lopen op het moment dat de koper de non-conformiteit heeft ontdekt en niet al indien de koper deze, vanwege het bestaan van klachten, redelijkerwijs had behoren te ontdekken. Dat oordeel is onvoldoende gemotiveerd indien het hof heeft aangenomen dat [eisers] na de behandeling in april 2013 op de hoogte waren van de door hen gestelde non-conformiteit. Het hof is in dat geval onvoldoende ingegaan op de stelling van [eisers] dat de door hen gestelde non-conformiteit hun pas duidelijk werd bij het onderzoek door dierenarts Sterk van de bij de aankoop gemaakte keuringsfoto’s.’

De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing.

A-G Wissink concludeerde eerder tot verwerping van het cassatieberoep van eisers om de reden dat:

‘[eisers] na de eerste behandelingen in april 2013 er met een voldoende mate van waarschijnlijkheid van uit moesten gaan dat de geleverde prestatie niet aan de overeenkomst beantwoordde (zie bij 2.6.3). Hoewel [eisers] op dat moment niet wisten van de later door drs. Sterk benoemde problemen, hadden zij volgens het hof op dat moment al wel voldoende aanwijzing dat er sprake zou zijn van een gebrek, zodat zij daarover binnen bekwame tijd dienden te klagen. Deze oordelen van het hof zijn naar mijn mening voldoende gemotiveerd.’

Cassatieblog.nl

Share This