Selecteer een pagina

HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7490 (Erven X/Y en Z) 

Aan het optreden van een notaris namens zijn opdrachtgever kan niet reeds in het algemeen het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat een toereikende volmacht was verleend; naast het geval dat de schijn van toereikende vertegenwoordigingsbevoegdheid stoelt op verklaringen of gedragingen van de opdrachtgever, gaat het erom of in de gegeven omstandigheden het optreden van de notaris voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde opdrachtgever komt en daaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.

Y en Z (zuster en broer) waren gemeenschappelijk eigenaar van een Amsterdams pand. Zij hebben dit pand gesplitst in een drietal appartementen (A, B en C) en zijn gezamenlijk rechthebbende gebleven van de appartementen A en C. Appartement B hebben zij overgedragen aan X, waarbij een voorkeursrecht werd bedongen: indien Y en Z van plan zijn appartement C te vervreemden, moeten zij dit (volgens een bepaald stramien) aanbieden aan X (en omgekeerd). Na enkele jaren heeft de huisnotaris van Y en Z aan X bericht dat Z het voornemen heeft appartement C te verkopen voor een prijs van € 1.280.000 en dat X zijn voorkeursrecht tot koop kan uitoefenen. Na een bevestigende reactie van X blijkt echter dat Z zijn aandeel in appartement C (en A) wenst over te dragen aan zijn zuster Y. Nadat Y en Z aan die wens uitvoering hebben gegeven, start X een procedure tegen beiden.

X vordert dat appartement C alsnog aan hem wordt geleverd en legt daaraan onder meer ten grondslag dat tussen hem en Y en Z een koopovereenkomst tot stand is gekomen, aangezien de notaris het appartement conform het voorkeursrecht aan hem heeft aangeboden en hij dat aanbod heeft aanvaard. Ter onderbouwing wijst hij er onder meer op dat, als een volmacht van de notaris zou ontbreken, X erop mocht vertrouwen dat een toereikende volmacht was verleend, zodat Y en Z toch gebonden zijn.

Voor gebondenheid van Y en Z ondanks het ontbreken van een toereikende volmacht is vereist dat sprake is van (i) schijn van volmachtverlening (ii.a) die bij X is gewekt door een verklaring of gedraging van Y en Z (art. 3:61 lid 2 BW) of (ii.b) die naar verkeersopvatting kan worden afgeleid uit feiten en omstandigheden (in dit geval: het optreden van de notaris) die voor risico van Y en Z komen (HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671 (ING/Bera)).

Het hof honoreert het beroep van X op schijn van volmachtverlening niet, aangezien geen sprake is van een relevante verklaring of gedraging van Y en Z en ook geen sprake is van andere feiten en omstandigheden die voor rekening van Y en Z komen. In cassatie betoogt X vervolgens dat wanneer een notaris handelt namens een opdrachtgever (Y en Z), een overschrijding van de aan een notaris gegeven volmacht zich, gelet op de (vertrouwens)positie die een van overheidswege benoemde notaris inneemt, in beginsel bevindt binnen de risicosfeer van zijn opdrachtgever. De Hoge Raad gaat daar niet in mee en laat het oordeel van het Hof in stand.

Volgens de Hoge Raad heeft het hof terecht als uitgangspunt genomen dat het van de concrete omstandigheden afhangt of de door het optreden van de notaris bij X gewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, kan worden toegerekend aan [Y] en [Z]. Verder overweegt de Hoge Raad dat daarbij geldt:

dat aan het optreden van een notaris namens zijn opdrachtgever niet reeds in het algemeen het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een toereikende volmacht was verleend. Naast het geval dat de schijn van toereikende vertegenwoordigingsbevoegdheid stoelt op verklaringen of gedragingen van de opdrachtgever, gaat het erom of in de gegeven omstandigheden het optreden van de notaris voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde opdrachtgever komt en daaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.

De Hoge Raad acht het oordeel van het hof dat geen sprake is van een relevante verklaring of gedraging van Y en Z, niet onbegrijpelijk. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat de omstandigheid dat de notaris in zijn functie van “huisnotaris” van Y en Z door hen was ingeschakeld om de communicatie met X te verzorgen inzake de verkoop van het appartement, niet behoeft mee te brengen dat bij X naar verkeersopvatting de schijn werd gewekt dat de notaris over een toereikende volmacht beschikte.

Hiermee benadrukt de Hoge Raad dat in een concreet geval niet alleen maar relevant is of bepaalde omstandigheden een subjectieve schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid hebben gewekt en of die omstandigheden voor risico van de pseudo-vertegenwoordigde komen, maar tevens of uit die omstandigheden naar verkeersopvattingen – dus in objectieve zin – de schijn van volmachtverlening kan worden afgeleid. Dit is overigens in overeenstemming met art. 3:61 lid 2 BW, waarin een subjectief en een objectief vereiste voor een beroep op schijn van volmachtverlening is neergelegd: de wederpartij van de pseudo-vertegenwoordigde moet niet alleen hebben aangenomen, maar ook redelijkerwijze hebben mogen aannemen dat een toereikende volmacht was verleend.

Overigens gaat de Hoge Raad niet in op de vraag of het optreden van de “huisnotaris” – zou dit naar verkeersopvattingen wél de schijn van volmachtverlening hebben gewekt – in de gegeven omstandigheden voor risico van Y en Z zou moeten komen.

Cassatieblog.nl

Share This