Selecteer een pagina

HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1356

Het risicobeginsel bij onbevoegde vertegenwoordiging gaat niet zo ver dat het vertrouwen op de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid uitsluitend op verklaringen of gedragingen van een onbevoegde vertegenwoordiger kan worden gebaseerd. Hetzelfde geldt ten aanzien van verklaringen en gedragingen die slechts kunnen worden toegerekend aan een bij het opstellen van een akte betrokken notaris.

Wijziging stemverhouding

In de onderliggende zaak waren eisers, tevens eisers tot cassatie, het niet eens met de bij notariële akte gewijzigde stemverhouding binnen hun vereniging van eigenaars. Zij zouden aan een betrokkene geen volmacht hebben verleend om de stemverhouding namens hen te wijzigen en daarnaast ook anderszins geen medewerking hebben verleend aan de wijziging van de stemverhouding. Om die reden vorderden eisers een verklaring voor recht dat de bij notariële akte gewijzigde splitsingsakte op het punt van de stemverhouding binnen hun vereniging van eigenaars nietig is.

Eerder wees het gerechtshof Amsterdam deze vordering af. Ter onderbouwing van dat oordeel werd onder meer gewezen op het feit dat in de splitsingsakte expliciet werd vermeld dat een betrokkene een volmacht had om namens eisers te handelen, waardoor deze (mede) namens eisers heeft meegewerkt aan de gewijzigde stemverhouding. Bovendien was een concept voor de wijziging van de splitsingsakte – met daarin de gewijzigde stemverhouding en de (in de ogen van eisers onterechte) vermelding van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een betrokkene – enkele weken voor het wijzigen van de splitsingsakte door de notaris aan de eisers toegestuurd. Nu eisers vervolgens hadden nagelaten om op dit concept te reageren, zou de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn ontstaan en mochten de verweerders er redelijkerwijs op vertrouwen dat de betrokkene inderdaad mede namens eisers tot wijziging van de splitsingsakte was overgegaan.

Hoge Raad

In cassatie verwijst de Hoge Raad naar zijn eerdere rechtspraak over vertegenwoordigingsbevoegdheid op de voet van artikel 3:61 lid 2 BW. Naar vaste rechtspraak geldt dat voor het toerekenen van de schijn van volmachtverlening in de zin van dit artikel plaats kan zijn wanneer derden ‘gerechtvaardigd hebben vertrouwd op volmachtverlening’ op grond van (i) feiten en omstandigheden die voor risico van de vertegenwoordigde dienen te komen en (ii) op basis waarvan naar geldende verkeersopvattingen een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671). Daarbij is de reikwijdte van het risicobeginsel geenszins onbegrensd. Zoals door de Hoge Raad eerder dit jaar al werd verduidelijkt (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142 en ECLI:NL:HR2017:143, CB 2017‑23) is voor toerekening van de schijn van volmachtverlening geen plaats wanneer de schijn van volmachtverlening uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van derden:

“3.2.2 Voor toerekening van de schijn van volmachtverlening aan [eisers] op de voet van art. 3:61 lid 2 BW kan plaats zijn als [verweerders] gerechtvaardigd hebben vertrouwd op volmachtverlening aan [betrokkene 3] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [eisers] komen, en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. (Vgl. HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115).

Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover [verweerders] gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de notaris of van [betrokkene 3] als onbevoegd handelende persoon. (Vgl. HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142, NJ 2017/78).”

Toepassing van deze criteria op de onderliggende zaak leidt er vervolgens toe dat het arrest van het hof wordt vernietigd. De door het hof aangehaalde feiten en omstandigheden die de schijn van volmachtverlening zouden moeten rechtvaardigen, bestonden er vooral uit dat eisers zouden hebben nagelaten om te reageren op de door de notaris rondgestuurde conceptakte. Zonder nadere motivering is volgens de Hoge Raad niet duidelijk waarom uit dat enkele nalaten afgeleid mag worden dat de inhoud van de akte een weerslag vormde van de wensen van de ontvangers van de conceptakte. Dat in de door de notaris verleden akte is vermeld dat een betrokkene beschikt over een volmacht, betreft daarnaast een verklaring of gedraging van de notaris. Gelet op boven aangehaalde jurisprudentie kan deze verklaring of gedraging niet voor rekening van de eisers komen:

“3.3.3 De door het hof aangehaalde feiten en omstandigheden die [eisers] betreffen, en die toerekening van de schijn van volmachtverlening zouden moeten rechtvaardigen, bestaan voornamelijk in het nalaten van [eisers] te reageren op de hiervoor in 3.1 onder (iv) bedoelde, door de notaris rondgestuurde conceptakte. Zonder nadere motivering valt echter niet in te zien dat [verweerders] uit dat enkele nalaten mochten afleiden dat de inhoud van de akte een weerslag vormde van de wensen van [eisers].

[…]

De door het hof vermelde nadere omstandigheid dat de uit de conceptakte stammende stemverhouding is vastgelegd in een door een notaris verleden akte en dat daarin is vermeld dat [betrokkene 3] beschikte over een door [eisers] verleende volmacht, betreft op zichzelf – zonder bijkomende omstandigheden, die het hof echter niet heeft vastgesteld – alleen een verklaring of gedraging van de notaris, die gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen, niet voor risico van [eisers] komt.”

Cassatieblog.nl

Share This