HR 18 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1168
De verjaringstermijn van drie jaren van art. 3:52 lid 1 onder d BW voor de vernietiging van een effectenleaseovereenkomst door een echtgenoot, begint zodra die echtgenoot daadwerkelijk bekend is met het bestaan van de overeenkomst. Kennis of begrip dat de echtgenoot de overeenkomst kan vernietigen is niet vereist.
Achtergrond van de zaak
De echtgenoot van Verweerster sloot in december 1999 een effectenleaseovereenkomst met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Verweerster had daarvoor geen toestemming verleend zoals vereist in art. 1:88 BW. Bij brief van 8 februari 2006 vernietigde Verweerster de overeenkomst op de voet van art. 1:89 BW. De kantonrechter en het hof Amsterdam oordeelden dat de vernietiging rechtsgeldig was en het beroep op verjaring door Dexia faalde (ECLI:NL:GHAMS:2024:1074). Het hof overwoog bovendien dat de verjaringstermijn in dit soort gevallen pas begint te lopen als de echtgenoot, van wie de toestemming heeft ontbroken, ook wist dat zijn of haar toestemming was vereist, omdat de bevoegdheid tot vernietiging dan pas inzichtelijk wordt.
In cassatie: hof verzwaart ten onrechte de maatstaf voor verjaring
Dexia ging in cassatie. Onderdeel 1 klaagde dat het hof ten onrechte had vereist dat de betreffende echtgenoot niet alleen met de overeenkomst, maar ook met het toestemmingsvereiste bekend moest zijn voor de aanvang van de verjaringstermijn.
De Hoge Raad vindt deze klacht gegrond en overweegt kernachtig (rov. 3.2):
“Niet kan worden aangenomen dat van daadwerkelijke bekendheid in voormelde zin pas sprake is zodra de zojuist bedoelde echtgenoot wist of begreep dat hij bevoegd was de overeenkomst te vernietigen. (…) Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn van art. 3:52 lid 1, aanhef en onder d, BW is bepalend welke feiten en omstandigheden bekend zijn, en niet of bekendheid bestaat met de juridische beoordeling daarvan.”
De Hoge Raad overweegt uitdrukkelijk dat de recente arresten over de verjaringstermijn van art. 3:310 BW bij aansprakelijkheid voor schade (o.m. ECLI:NL:HR:2024:19, waarover ik schreef in CB 2024-12) geen betekenis hebben voor de verjaring bij vernietiging vanwege het ontbreken van de echtelijke toestemming (rov. 3.3). Met andere woorden, de hogere drempel die sinds vorig jaar geldt in sommige gevallen voor een geslaagd beroep op verjaring van een vordering tot schadevergoeding, geldt niet voor de verjaring in gevallen als aan de orde in de hierboven beschreven zaak.
De Hoge Raad vernietigt en verwijst naar het hof Den Haag. Dit is conform de conclusie van PG Wissink.