Selecteer een pagina

HR 24 februari 2012, LJN ECLI:NL:HR:2012:BU9855

Het oordeel van het hof dat de melkveehouders gehouden waren hun makelaar te informeren dat in hun geval, anders dan in de meerderheid van de gevallen, bij verkoop van hun melkquota omzetbelasting moest worden afgedragen, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het niet voldoen aan deze “verplichting” levert geen tekortkoming op, maar kan wel tot gevolg hebben dat de melkveehouders wegens schuldeisersverzuim of eigen schuld de nadelige gevolgen ervan geheel of ten dele zelf hebben te dragen.

De exploitanten van een melkveehouderij hebben, na beëindiging van hun bedrijf, WLTO ingeschakeld om als makelaar te bemiddelen bij de verkoop van hun melkquota. In de door WLTO opgestelde koopovereenkomsten, die door de melkveehouders zijn ondertekend, is aanvankelijk geen omzetbelasting (BTW) in rekening gebracht, terwijl de melkveehouders wel BTW-plichtig waren. In de onderhavige procedure stellen de melkveehouders WLTO als opdrachtnemer aansprakelijk voor de schade die zij stellen te hebben geleden doordat zij alsnog omzetbelasting over de verkoop van de melkquota hebben moeten afdragen, zonder mogelijkheid van doorberekening aan de kopers.

Het hof wees de vordering van de melkveehouders af, omdat zij volgens het hof wisten dat zij BTW-plichtig waren, terwijl niet in geschil was dat destijds het merendeel van de melkveehouderijen juist níet BTW-plichtig was (vanwege de zogenoemde ‘landbouwregeling’). Naar het oordeel van het hof vloeide hieruit voort dat de melkveehouders, die evenals WLTO kwalificeerden als professionele partij, WLTO hadden moeten informeren over hun verplichting tot afdracht van omzetbelasting. Vanwege de schending van deze informatieplicht konden de melkveehouders niet aan WLTO tegenwerpen dat WLTO nader onderzoek had moeten doen naar hun belastingplichtigheid, aldus het hof.

In cassatie klagen de melkveehouders in de eerste plaats dat de wettelijke regeling van de overeenkomst van opdracht (art. 7:400 BW) geen grondslag biedt voor de hier door het hof aangenomen informatieplicht. Deze klacht faalt, omdat het hof kennelijk het oog had op een buitenwettelijke, ongeschreven informatieplicht:

3.7 (…) De door het hof aanvaarde informatieplicht berust niet op art. 7:400 BW maar betreft een, uit de redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van de onderhavige overeenkomst en de omstandigheden van het geval voortvloeiende, gehoudenheid van [de melkveehouders] (als opdrachtgevers) om [de dienstdoende makelaar van WLTO] te informeren dat in hun geval, anders dan in de meerderheid van de gevallen, over de levering van melkquota omzetbelasting moest worden afgedragen. Het nalaten aan deze “verplichting” te voldoen levert geen tekortkoming van [de melkveehouders] op, maar kan wel tot gevolg hebben dat zij op grond van schuldeisersverzuim of het bepaalde in art. 6:101 BW de nadelige gevolgen van dat nalaten geheel of ten dele zelf te dragen hebben. Dat het hof op grond van de in rov. 3.10 vermelde omstandigheden heeft geoordeeld dat in dit geval op [de melkveehouders] een informatieplicht als hiervoor bedoeld rustte, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.”

Toch volgt vernietiging, in het licht van de stelling van de melkveehouders dat WLTO in casu was tekortgeschoten in de naleving van haar bemiddelingsopdracht, door niet uit eigen beweging te onderzoeken of de verkoop inclusief dan wel exclusief omzetbelasting zou moeten geschieden. Het hof had de juistheid van deze (door de rechtbank aanvaarde) stelling in het midden gelaten, zodat in cassatie veronderstellenderwijze moest worden uitgegaan van een wanprestatie aan de zijde van WLTO. Bij die stand van zaken mocht het hof, aldus de Hoge Raad, niet zonder meer oordelen dat de schending door de melkveehouders van hun bovenbedoelde informatieplicht eraan in de weg stond dat zij zich beriepen op een wanprestatie van WLTO. Het hof had de wederzijdse fouten in aanmerking moeten nemen en de schade moeten verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan WLTO enerzijds en de melkveehouders anderzijds toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

Cassatieblog.nl

Share This