Selecteer een pagina

Dossier: Financieel recht


HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:19

De aanvang van de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW vereist daadwerkelijke bekendheid met de schade en de aansprakelijke persoon. Bij de beoordeling of de benadeelde daadwerkelijk bekend was met het tekortschietend of foutief handelen van de aansprakelijke persoon dient de rechter te betrekken of de benadeelde over de kennis en het inzicht beschikte om de deugdelijkheid van het handelen te kunnen beoordelen. (meer…)

HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:18

(i) Om de aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW vast te stellen, moet de rechter beoordelen of de benadeelde daadwerkelijk bekend is met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op (i) de schade – dus dat nadeel wordt geleden als gevolg van tekortschietend of foutief handelen van een derde – en (ii) de aansprakelijke persoon. Bij de beoordeling of de benadeelde daadwerkelijk bekend was met het tekortschietend of foutief handelen van de aansprakelijke persoon dient de rechter te betrekken of de benadeelde over de kennis en het inzicht beschikte om de deugdelijkheid van het handelen te kunnen beoordelen;
(ii) Het is niet zo dat bij een schending van een zorgplicht door een bank van daadwerkelijke bekendheid van de cliënt met de schade en de aansprakelijke persoon pas sprake kan zijn als de cliënt op de hoogte is van de inhoud van de zorgplicht; (meer…)

HR 12 januari 2024 (kredietnemers / Deutsche Bank) ECLI:NL:HR:2024:18 en ECLI:NL:HR:2024:19 

De Hoge Raad laat zich in twee arresten uit over de verjaring van zorgplichtschendingen. De rechter moet ook vaststellen wanneer de benadeelde voldoende zekerheid had dat zijn schade het gevolg is van foutief handelen van de aansprakelijke partij. In drie minuten bespreekt Matthijs Bakker deze arresten.

Cassatievlog #083 is ook als podcast beschikbaar.

HR 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1567 (ABN AMRO / Werknemer)

De regeling over de terugvordering van een variabele beloning van art. 1:127 lid 3 Wft schept niet alleen een bevoegdheid, maar ook een verplichting jegens de financiële onderneming. Die verplichting geldt ook wanneer de financiële onderneming niet beschikt over (voldoende gedetailleerde) procedures en criteria voor toepassing van die regeling waarover zij op grond van art. 1:127 lid 1 Wft hoort te beschikken. Ook een causaal verband tussen de terugvorderingsgrond en de beloning is niet vereist. (meer…)

HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:885 

Van niet-toegestane advisering door een tussenpersoon is sprake als de tussenpersoon, zonder vergunning, in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifiek financieel product heeft gedaan. Hiervoor is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of daarvan sprake is, is relevant of de tussenpersoon al dan niet (i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer, (ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product, (iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd. Maar ook als deze omstandigheden niet worden vastgesteld, kan het zo zijn dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. (meer…)

HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:199

De rechtspersoon heeft een zelfstandig belang dat wettelijke en statutaire normen of normen die mede voortvloeien uit de redelijkheid en billijkheid van art. 2:7 BWC, waaronder procedurele normen die noodzakelijk zijn voor een goede besluitvorming, op juiste wijze zijn of worden nageleefd. Daarnaast behoren bij de toepassing van het enquêterecht ook de belangen van de verzoeker en van alle bij de rechtspersoon betrokkenen in aanmerking te worden genomen. Een en ander strookt ermee dat tot de doeleinden van het enquêterecht behoren de sanering van en het herstel van gezonde verhoudingen door maatregelen van reorganisatorische aard binnen de onderneming van de rechtspersoon, en dat het enquêterecht mede strekt ter bescherming van een minderheid van aandeelhouders of certificaathouders tegen (mogelijk) machtsmisbruik door de meerderheid. Deze doeleinden en deze strekking behoren ook te kunnen worden gediend als de maatregelen van reorganisatorische aard, waaronder de vernietiging van besluiten, ertoe leiden dat de rechtspersoon daarvan nadeel of hinder ondervindt. Dat is in versterkte mate het geval bij een jointventurevennootschap, waarin het belang van de rechtspersoon voorts wordt bepaald door de aard en inhoud van de tussen de aandeelhouders overeengekomen samenwerking.  (meer…)

Cassatieblog.nl