Dossier: Personen- en familierecht


HR 9 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:724

De mogelijkheid om in echtscheidingszaken een voorlopige of nevenvoorziening te krijgen, ziet niet op verzoeken om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen.

De rechter kan wel een verzoek van de jongmeerderjarige tot het bepalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie gelijktijdig behandelen met verzoeken die in de echtscheidingsprocedure tussen zijn ouders worden gedaan. De jongmeerderjarige kan een ouder ook machtigen tot het doen van een dergelijk verzoek. (meer…)

HR 19 september 2025 ECLI:NL:HR:2025:1322 

Bij de beoordeling van geschillen omtrent de uitoefening van gezamenlijk gezag neemt de rechter een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt (art. 1:253a lid 1 BW). Dit betekent echter niet dat het belang van het kind altijd zwaarder weegt dan andere belangen. In dit geval heeft het hof dit ofwel miskend, ofwel zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd door in zijn afweging niet een aantal persoonlijke omstandigheden van de moeder te betrekken. (meer…)

HR 27 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:1011

De gecertificeerde instelling (GI) is in voogdijzaken vrijgesteld van verplichte procesvertegenwoordiging op grond van art. 1:283 BW. Deze vrijstelling geldt óók als de GI niet de verzoekende partij is, maar een verweerschrift indient, en geldt ook in hoger beroep. Daarnaast geldt als uitgangspunt toewijzing van een verzoek om eenhoofdig gezag van een ouder na beëindiging van het eenhoofdige gezag van de andere ouder, tenzij het belang van de minderjarige zich daartegen verzet. (meer…)

HR 13 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:902

1) Als een mondelinge behandeling plaatsvindt, is uitgangspunt dat partijen daarbij daadwerkelijk fysiek verschijnen.
2) De wet staat er echter niet aan in de weg dat een deel van de partijen via videoverbinding aan de zitting deelneemt (een hybride zitting). De wet vereist niet dat alle partijen daarmee instemmen.
3) Wel verdient fysieke aanwezigheid van alle partijen bij de mondelinge behandeling de voorkeur. De rechter moet daarom steeds nagaan of een verzoek om via videoverbinding aan een zitting te mogen deelnemen een legitiem doel dient en of het recht op een eerlijk proces wordt gewaarborgd.
4) In een geval waarin de rechter zich een oordeel moet vormen over de (mentale) toestand van betrokkene, zoals bij een verzoek tot het instellen van bewind of mentorschap, is de fysieke aanwezigheid van betrokkene van bijzonder belang. Daarom is slechts onder bijzondere omstandigheden toelaatbaar dat betrokkene via een videoverbinding deelneemt.

(meer…)

HR 27 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:1024

Een minderjarige vreemdeling van zeven jaar of ouder verkrijgt het Nederlanderschap door erkenning door een Nederlander die zijn biologische ouderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont door DNA-onderzoek. De rechter moet onderzoeken, zo nodig ambtshalve, of het DNA-bewijs voldoet aan de vereisten die volgen uit art. 4 lid 4 en lid 6 RWN. Dat geldt ook als het ouderschap al in het buitenland waar de erkenning heeft plaatsgevonden, is vastgesteld door DNA-onderzoek. (meer…)

HR 9 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:723 

Er bestaat geen wettelijke grondslag voor het verstrekken door de gerechten van inzage in of afschrift van stukken uit het dossier van een afgesloten civiele familie- en jeugdprocedure. Dit is slechts anders voor zover het gaat om het verstrekken van afschriften van vonnissen, arresten en beschikkingen (art. 29 lid 2 Rv) en om het verstrekken van inzage in en informatie over de door gerechten verwerkte persoonsgegevens (art. 15 AVG). Wel rust op de Staat ingevolge art. 8 EVRM een positieve verplichting om te voorzien in een effectieve en toegankelijke procedure waarmee de betrokkene ten aanzien van wie in het verleden kinderbeschermingsmaatregelen zijn getroffen, toegang kan verkrijgen tot alle relevante en passende informatie met betrekking tot die maatregelen om zijn kindertijd en vroege ontwikkeling te kennen en te begrijpen. Art. 7.3.10 Jeugdwet voorziet in beginsel in een dergelijke procedure, maar het is niet zeker dat de betrokkene langs die weg steeds alle relevante en passende informatie zal kunnen krijgen. Het gaat evenwel de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om te voorzien in een algemene oplossing voor dit mogelijke rechtstekort. (meer…)

Cassatieblog.nl