Cassatievlog #135 | Civiele regels stelplicht en bewijslast bij parallelle strafprocedure over dezelfde feiten

Cassatievlog #135 | Civiele regels stelplicht en bewijslast bij parallelle strafprocedure over dezelfde feiten

Hoge Raad 23 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:796

In civiele procedures moet de rechter gestelde feiten die door de wederpartij onvoldoende zijn betwist als vaststaand beschouwen. Die regel geldt ook in procedures waarin schadevergoeding wordt gevorderd naar aanleiding van feiten waarover gelijktijdig ook een strafprocedure wordt gevoerd. Dat is op zichzelf niet in strijd met het recht van een verdachte in een strafproces om niet aan zijn eigen veroordeling mee te werken, zo oordeelt de Hoge Raad. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan dat anders zijn. Monique Hazelhorst bespreekt de uitspraak.

Kennisclips Hoger Beroep #08: Verstek en ontslag van instantie

Kennisclips Hoger Beroep #08: Verstek en ontslag van instantie

Kennisclips Hoger Beroep #08: Verstek en ontslag van instantie

Hoe zit het met verstek in hoger beroep? Wat is ontslag van instantie, en waarom speelt dat alleen in hoger beroep? In deze kennisclip bespreekt Maartje Möhring het onderwerp verstek en ontslag van instantie in hoger beroep.

Benieuwd naar meer? Klik de link en bekijk de 17-delige serie Kennisclips Hoger Beroep op ons YouTube kanaal.

Een proceskostenbeding in een consumentenovereenkomst is oneerlijk

Een proceskostenbeding in een consumentenovereenkomst is oneerlijk

HR 23 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:820

(i) Een proceskostenbeding in een huurovereenkomst, op grond waarvan de huurder die tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst alle gerechtelijke kosten moet betalen die de verhuurder maakt, is oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13/EG (hierna: de Richtlijn oneerlijke bedingen). Een dergelijk beding is daarom vernietigbaar.
(ii) Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) is niet met zekerheid af te leiden of de rechter vervolgens nog een proceskostenveroordeling op de voet van art. 237 e.v. mag uitspreken ten laste van de huurder. De Hoge Raad stelt hierover een prejudiciële vraag aan het HvJEU. Lees meer…

Cassatievlog #134 | Een proceskostenbeding is een oneerlijk beding en blijft buiten toepassing

Cassatievlog #134 | Een proceskostenbeding is een oneerlijk beding en blijft buiten toepassing

Hoge Raad 23 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:820

De Hoge Raad beslist in deze uitspraak dat een proceskostenbeding in zijn algemeenheid een oneerlijk beding is, dat buiten toepassing moet worden gelaten. Betekent dat ook dat in die gevallen een ‘gewone’ proceskostenveroordeling, op basis van het liquidatietarief, niet mogelijk is? Giel Wind bespreekt in deze cassatievlog de uitspraak van de Hoge Raad.

Verjaringstermijn vangt niet eerder aan dan dag na onverschuldigde betaling

Verjaringstermijn vangt niet eerder aan dan dag na onverschuldigde betaling

HR 16 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:761

De korte verjaringstermijn van art. 3:309 BW begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot terugbetaling in te stellen. De korte verjaringstermijn van art. 3:309 BW kan echter niet eerder een aanvang nemen dan op de dag na die waarop de vordering uit onverschuldigde betaling is ontstaan. Dit geldt ook indien voordien reeds aan de benadeelde bekend is dat de vordering uit onverschuldigde betaling zal ontstaan en wie de ontvanger van de onverschuldigde betaling zal zijn.
Een vordering uit onverschuldigde betaling ontstaat op het moment dat een betaling zonder rechtsgrond wordt verricht. Indien periodieke betalingen zonder rechtsgrond worden verricht, ontstaat telkens op het moment van de betaling een afzonderlijke vordering uit onverschuldigde betaling. Lees meer…

Verwerping of aanvaarding van een nalatenschap door de bewindvoerder in meerderjarigenbewind

Verwerping of aanvaarding van een nalatenschap door de bewindvoerder in meerderjarigenbewind

HR 16 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:758

De bewindvoerder in een meerderjarigenbewind geldt als wettelijk vertegenwoordiger in de zin van art. 4:193 lid 1 BW. Die bepaling bevat regels over de aanvaarding en verwerping van nalatenschappen. Art. 1:441 BW geeft daarvoor deels andere regels. De Hoge Raad legt uit hoe deze regels zich tot elkaar verhouden. De bewindvoerder moet op grond van art. 4:193 lid 1 BW binnen drie maanden de in dat artikellid bedoelde verklaring omtrent de nalatenschap afleggen. Op grond van art. 1:441 lid 5 BW kan hij de nalatenschap met instemming van de rechthebbende ook zuiver aanvaarden. De bewindvoerder is, na machtiging door de kantonrechter, met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd tot verwerping van de nalatenschap. Legt de bewindvoerder niet binnen de termijn van drie maanden een verklaring af, dan geldt de nalatenschap als beneficiair aanvaard.

Lees meer…

Geen taak voor de rechter als arbitrage-instituut oordeelt over onttrekking arbiter

Geen taak voor de rechter als arbitrage-instituut oordeelt over onttrekking arbiter

HR 9 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:725

De Hoge Raad heeft beslist dat art. 1029 lid 2 Rv geen basis biedt voor de beoordeling door de rechter van een verzoek tot onttrekking van een arbiter als het arbitrage-instituut dat de arbitrage administreert daarover een beslissing kan nemen of al heeft genomen. Arbiters hoeven daarom met hun beslissing niet te wachten op een beslissing van de overheidsrechter daaromtrent.

Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl