HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:18

(i) Om de aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW vast te stellen, moet de rechter beoordelen of de benadeelde daadwerkelijk bekend is met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op (i) de schade – dus dat nadeel wordt geleden als gevolg van tekortschietend of foutief handelen van een derde – en (ii) de aansprakelijke persoon. Bij de beoordeling of de benadeelde daadwerkelijk bekend was met het tekortschietend of foutief handelen van de aansprakelijke persoon dient de rechter te betrekken of de benadeelde over de kennis en het inzicht beschikte om de deugdelijkheid van het handelen te kunnen beoordelen;
(ii) Het is niet zo dat bij een schending van een zorgplicht door een bank van daadwerkelijke bekendheid van de cliënt met de schade en de aansprakelijke persoon pas sprake kan zijn als de cliënt op de hoogte is van de inhoud van de zorgplicht;
(iii) de omstandigheid dat de aansprakelijke persoon geruststellende mededelingen heeft gedaan aan de benadeelde, is weliswaar een omstandigheid die kan meebrengen dat de benadeelde (nog) niet over de kennis en het inzicht beschikte om de deugdelijkheid van het handelen te kunnen beoordelen, maar het ontbreken van geruststellende mededelingen kan niet – omgekeerd – zelfstandig bijdragen tot het oordeel dat de benadeelde daadwerkelijk bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon.

Feiten, vorderingen en het oordeel van het hof

De bestuurders van eiseres hebben in 2005 en 2008 renteswaps gesloten bij Deutsche Bank (hierna: de bank). Twee in 2005 gesloten renteswaps zijn in januari 2008 beëindigd, maar in juni 2008 is een nieuwe renteswap gesloten (hierna: renteswap 2008). De looptijd van renteswap 2008 is in 2012 verlengd tot 2022. In 2010 heeft eiseres een schuld van haar bestuurders aan de bank van € 26,3 miljoen overgenomen en in 2011 ook alle rechten en plichten uit hoofde van renteswap 2008. De kredietrelatie is in 2016 geëindigd. Renteswap 2008 had toen een negatieve waarde van € 7,38 miljoen. Eiseres heeft dit bedrag aan de bank voldaan.

Eiseres vordert (i) renteswap 2008 te vernietigen wegens dwaling, (ii) een verklaring voor recht dat de bank toerekenbaar is tekortgeschoten en/of onrechtmatig heeft gehandeld, en (iii) veroordeling van de bank tot betaling van ruim € 18 miljoen aan schadevergoeding dan wel terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag.

Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiseres verjaard zijn.

De Hoge Raad

De Hoge Raad vernietigt dit oordeel. Hij stelt voorop dat art. 3:310 lid 1 BW een daadwerkelijke bekendheid vereist met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. De verjaringstermijn begint pas te lopen als de benadeelde daadwerkelijk in staat is om een schadevergoedingsvordering in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen, is afhankelijk van de relevante omstandigheden van het geval.

Dit betekent, zo vervolgt de Hoge Raad, dat de rechter moet beoordelen of de benadeelde daadwerkelijk bekend is met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op (i) de schade – dus dat nadeel wordt geleden door tekortschietend of foutief handelen van een derde – en (ii) de aansprakelijke persoon. Bij de beoordeling of de benadeelde daadwerkelijk bekend was met het tekortschietend of foutief handelen van de aansprakelijke persoon dient de rechter te betrekken of de benadeelde over de kennis en het inzicht beschikte om de deugdelijkheid van het handelen te kunnen beoordelen. Als het gaat om een schending van een zorgplicht door een bank, is het volgens de Hoge Raad echter niet zo dat van de bedoelde daadwerkelijke bekendheid pas sprake kan zijn als de cliënt ook op de hoogte is van de inhoud van de zorgplicht.

Tegen deze achtergrond slagen de klachten tegen het oordeel van het hof dat eiseres, ten aanzien van diverse door haar gestelde zorgplichtschendingen, al eerder dan vijf jaar voordat zij de bank aansprakelijk stelde beschikte over de kennis en het inzicht om de deugdelijkheid van het handelen van de bank te kunnen beoordelen:

“[Eiseres] heeft aan haar vordering in de kern ten grondslag gelegd dat Deutsche Bank met het adviseren en afsluiten van de renteswapovereenkomsten haar eigen belang diende en niet het belang van [eiseres]. De onderdelen 2.3, 2.4 en 2.5 wijzen erop dat [eiseres] in dit verband onder meer heeft aangevoerd dat Deutsche Bank ten onrechte voor haar heeft verzwegen dat zij een belangenconflict had vanwege de excessieve marges op de rentederivaten en dat zij in haar rentevisie ervan uitging dat de rente zou gaan dalen, en voorts dat Deutsche Bank [eiseres] had moeten waarschuwen voor een mismatch tussen de renteswap 2008 en de onderliggende financiering. Deze onderdelen slagen waar zij aanvoeren dat de door het hof genoemde omstandigheden op grond waarvan [eiseres] aanleiding had om de deugdelijkheid van de prestaties van de bank in twijfel te trekken – te weten dat de bank gemaakte afspraken en toezeggingen niet zou zijn nagekomen, dat de renteswap 2008 een negatieve waarde ontwikkelde en dat de bank meer rente of hogere opslagen in rekening bracht – zonder nadere motivering niet het oordeel kunnen dragen dat [eiseres] ten aanzien van de door de onderdelen genoemde verwijten over de kennis en het inzicht beschikte om de deugdelijkheid van het handelen te kunnen beoordelen. Deze verwijten hebben een zodanig zelfstandig karakter dat zonder nadere motivering evenmin valt in te zien dat zij, wat de aanvang van de verjaringstermijn betreft, het lot moeten delen van vorderingen tot schadevergoeding die [eiseres] mogelijk had kunnen instellen naar aanleiding van de door het hof genoemde omstandigheden.”

De Hoge Raad onderschrijft vervolgens het uitgangspunt van onderdeel 2.2 dat de omstandigheid dat de aansprakelijke persoon (hier: de bank) geruststellende mededelingen heeft gedaan weliswaar kan meebrengen dat de benadeelde (nog) niet over de kennis en het inzicht beschikte om de deugdelijkheid van het handelen te kunnen beoordelen, maar dat het ontbreken van geruststellende mededelingen niet – omgekeerd – zelfstandig kan bijdragen tot het oordeel dat de benadeelde daadwerkelijk bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon. Vanwege het slagen van de onderdelen 2.3 t/m 2.5 kan echter in het midden blijven of het hof dit uitgangspunt heeft miskend.

Ten slotte slaagt ook de klacht tegen het oordeel van het hof dat de vordering tot vernietiging van renteswap 2008 wegens dwaling is verjaard. Eiseres had aan dit beroep op dwaling ten grondslag gelegd dat de bank haar bij het sluiten van renteswap 2008 had medegedeeld dat zij verwachtte dat de rente zou gaan stijgen, terwijl later bleek dat de bank toen in werkelijkheid verwachtte dat de rente zou gaan dalen. Dat eiseres, zoals het hof had overwogen, kort na het aangaan van renteswap 2008 constateerde dat de rente juist daalde, betekent niet zonder meer dat eiseres toen ook wist dat de bank zelf ten tijde van de aangaan van deze renteswap al verwachtte dat de rente zou dalen.

Afdoening

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het hof Den Haag. Deze beslissing is conform de conclusie van A-G Lindenbergh.

Eiseres is in cassatie bijgestaan door Matthijs Bakker en de auteur en in de feitelijke instanties door Roger Kroes en Hendrik Jan Bos.

Cassatieblog.nl

Share This