Selecteer een pagina

HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1146 (Sint Maarten Ports Development/Harbour Side Properties & Ballerina)

Wanneer een rechter een bewijsvermoeden aanneemt, kan hij daarvan later terugkomen omdat voldoende tegenbewijs geleverd is. Dat staat er niet aan in de weg dat hij uiteindelijk alsnog oordeelt dat het benodigde bewijs geleverd is. Het ging immers slechts om een vermoeden, dat door tegenbewijs ‘ontzenuwd’ werd. Maar wanneer dat tegenbewijs relevant, specifiek en voldoende onderbouwd is, moet de rechter dat kenbaar betrekken bij zijn uiteindelijke oordeel dat het benodigde bewijs tóch geleverd is. Dat oordeelt de Hoge Raad in dit arrest.

De casus

Ballerina exploiteert een juwelierswinkel op het haventerrein van Sint Maarten waar een inbraak heeft plaatsgevonden. Daarop vordert zij samen met haar verhuurder, Harbour Side Properties (hierna: HSP), die erfpachter is van het perceel waarop de winkel is gelegen, een schadevergoeding van de verkoper van het erfpachtrecht, Sint Maarten Ports Development (hierna: SMPD). Bij de verkoop van het erfpacht is namelijk contractueel overeengekomen dat aan SMPD een ‘maintenance fee’ betaald moet worden. Ballerina en HSP menen dat daarmee ook afgesproken is dat SMPD zorg draagt voor de beveiliging van het haventerrein. Zij stellen daarom dat SMPD aansprakelijk is voor een fout die het beveiligingsbedrijf van het haventerrein in de nacht van de inbraak gemaakt zou hebben.

Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen van Ballerina en HSP afgewezen. Ballerina en HSP zijn vervolgens in hoger beroep gekomen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Zij menen dat met de overeengekomen en betaalde ‘maintenance fee’ SMPD verplicht was zorg te dragen voor de beveiliging.

Het hof heeft twee tussenvonnissen en een eindvonnis gewezen. In het eerste tussenvonnis acht het voorshands bewezen dat onder ‘maintenance’ ook beveiliging valt, maar het biedt SMPD gelegenheid tot het leveren van tegenbewijs. In het tweede tussenvonnis oordeelt het hof dat SMPD het tegenbewijs geleverd heeft. Daarmee is de voorshands bewezenverklaring ontzenuwd. In het eindvonnis oordeelt het hof uiteindelijk alsnog dat onder ‘maintenance’ beveiliging valt. Een getuigenverklaring na het tweede tussenvonnis en enkele in het geding gebrachte stukken waren daarvoor doorslaggevend. Het hof overweegt dat SMPD hiermee aansprakelijk is voor een eventuele fout van het beveiligingsbedrijf, maar laat de vraag of van een fout sprake is over aan het gerecht.

De Hoge Raad

SMPD stelt cassatieberoep in tegen de vonnissen van het hof en klaagt onder meer dat het uiteindelijke bewijsoordeel dat onder ‘maintenance’ ook beveiliging valt, onvoldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad oordeelt dat het hof dat inderdaad onvoldoende gemotiveerd heeft. Volgens hem zijn de stellingen die SMPD na het eerste tussenvonnis heeft aangevoerd relevant voor het vaststellen van de betekenis van het begrip ‘maintenance’ en specifiek en voldoende onderbouwd. Het oordeel in het eindvonnis van het hof is onvoldoende gemotiveerd doordat deze stellingen, die in het tweede tussenvonnis nog succesvol tot ontzenuwen hadden geleid, evenals een aantal latere stellingen, niet kenbaar in de oordeelsvorming zijn betrokken.

Andere klachten

SMPD heeft nog meer klachten gericht tegen de vonnissen van het hof. Hoewel het merendeel van deze klachten slaagt, verwijst de Hoge Raad voor de gronden daarvoor naar de conclusie van A-G Rank-Berenschot.

Drie klachten betreffen de regeling voor aansprakelijkheid bij gebruik van hulppersonen. Art. 6:76 BWSM (identiek aan art. 6:76 BW) bepaalt dat wanneer de schuldenaar bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van de hulp van andere personen, hij voor hun gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Deze bepaling behelst een uitwerking van de in art. 6:75 BWSM (art. 6:75 BW) genoemde toerekenbaarheid krachtens de wet. De A-G meent dat de klachten terecht tot uitgangspunt nemen dat art. 6:76 BWSM aansprakelijkheid schept van de schuldenaar jegens de schuldeiser (ter zake van gedragingen van (onder)hulppersonen), en niet van de schuldenaar jegens een derde, noch van de hulppersoon jegens de schuldenaar.

Het hof had de gedraging van het beveiligingsbedrijf toegerekend aan SMPD, terwijl niet SMPD maar haar vennootschapsrechtelijke moeder opdrachtgever van het beveiligingsbedrijf was. Daarnaast had het hof geoordeeld dat SMPD aansprakelijk was jegens Ballerina, terwijl die slechts de huurder van erfpachter HSP was. Niet Ballerina, maar HSP was daarom schuldeiser van SMPD. Volgens de A-G, naar wiens oordeel de Hoge Raad verwijst, heeft het hof het hiervoor genoemde uitgangspunt van de aansprakelijkheid bij gebruik van hulppersonen miskend, dan wel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.

De laatste klacht betreft het verbod van terugwijzing door de appelrechter. Ook deze klacht oordeelt de Hoge Raad gegrond. Daarmee bevestigt hij weer eens dat de appelrechter de zaak na vernietiging van een eindvonnis niet mag terugwijzen naar de rechter in eerste aanleg, tenzij de rechter in eerste aanleg op louter processuele gronden niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak is toegekomen (vgl. ook art. 282 RvSM).

Afdoening

De Hoge Raad vernietigt de bestreden vonnissen en wijst de zaak terug naar het hof. Dat is conform de conclusie van A-G Rank-Berenschot.

SMPD is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en Berend-Bram Heinen en in feitelijke instanties door Charles Rutte (HBN Law & Tax).

Cassatieblog.nl

Share This