Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: bewijsvermoeden


HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1146 (Sint Maarten Ports Development/Harbour Side Properties & Ballerina)

Wanneer een rechter een bewijsvermoeden aanneemt, kan hij daarvan later terugkomen omdat voldoende tegenbewijs geleverd is. Dat staat er niet aan in de weg dat hij uiteindelijk alsnog oordeelt dat het benodigde bewijs geleverd is. Het ging immers slechts om een vermoeden, dat door tegenbewijs ‘ontzenuwd’ werd. Maar wanneer dat tegenbewijs relevant, specifiek en voldoende onderbouwd is, moet de rechter dat kenbaar betrekken bij zijn uiteindelijke oordeel dat het benodigde bewijs tóch geleverd is. Dat oordeelt de Hoge Raad in dit arrest. (meer…)

Cassatieblog 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1059

Uit het bewijsvermoeden van art. 7:218 lid 2 BW vloeit voort dat schade aan het gehuurde, ontstaan gedurende de looptijd van de huurovereenkomst, wordt vermoed te zijn veroorzaakt door een tekortkoming van de huurder. Voor ontzenuwing van het bewijsvermoeden kan voldoende zijn dat twijfel is ontstaan over de oorzaak van de schade. (meer…)

Hoge Raad 7 juli 2023,  ECLI:NL:HR:2023:1059

In dit vlog bespreekt Ruben de Graaff een arrest van de Hoge Raad over het bewijsvermoeden van art. 7:218 lid 2 BW. Aanleiding is de beschadiging van een Lamborghini die was gehuurd voor een bruiloft.

Cassatievlog #064 is ook als podcast beschikbaar.

HR 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:775

Art. 7:218 lid 2 BW, in samenhang met lid 1, houdt in dat – behoudens de in lid 2 genoemde uitzonderingen – alle schade aan de verhuurde zaak wordt vermoed te zijn ontstaan door een aan de huurder toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst. Dit vermoeden betreft ook het tekortschieten zelf.  (meer…)

HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1922

De bewijsvermoedens van art. 1:136 lid 2 BW en art. 1:141 lid 3 BW brengen mee dat de tot verrekening gerechtigde echtgenoot in beginsel kan volstaan met stellen en aannemelijk maken dat de andere echtgenoot bij het einde van het huwelijk bepaalde vermogensbestanddelen heeft. Het ligt dan op de weg van de andere echtgenoot om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen of bepaalde bestandsdelen daarvan niet gevormd is uit wat verrekend had moeten worden. Daartoe mag van die echtgenoot worden verwacht dat hij aanvoert hoe de vermogensbestanddelen in kwestie zijn gefinancierd of verkregen en dat hij zo nodig bescheiden overlegt die dit afdoende onderbouwen. (meer…)

Cassatieblog.nl