Selecteer een pagina

HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1531

Bij de uitleg van de uiterste wil kunnen niet alleen verwachtingen van de erflater tijdens het opmaken van zijn uiterste wil, maar ook feiten en omstandigheden van daarna worden betrokken. Het feit dat een erflater in zijn uiterste wil geen rekening heeft gehouden met een bepaalde toekomstige situatie, kan betekenen dat de uiterste wil zo moet worden uitgelegd dat de beschikking niet geldt als die situatie zich voordoet.

Achtergrond

Deze zaak gaat om de nalatenschap van een in 2017 overleden bistrohouder. Hij heeft in 2006 een testament laten opmaken waarin hij zijn toenmalige vrouw benoemt tot erfgename en executeur, onder de voorwaarde dat hun huwelijk nog bestaat op zijn sterfdag. Subsidiair heeft hij zijn broer tot erfgenaam benoemd, voor het geval de erfstelling van zijn toenmalige echtgenote geen doorgang zou vinden.

De bistrohouder is na het opmaken van zijn testament gescheiden en hertrouwd met de vrouw die nu weduwe geworden is, en uit hun huwelijk zijn kinderen geboren. Weliswaar heeft hij tijdens zijn huwelijk een concept van een nieuw testament laten maken, maar dat is nooit definitief gemaakt. Het testament uit 2006 is daarom geldend. De weduwe heeft in deze procedure een verklaring voor recht gevorderd dat de broer geen rechten kan ontlenen aan het testament uit 2006. Volgens haar is het testament alleen bedoeld voor het geval dat haar man ongehuwd en kinderloos zou overlijden. De rechtbank wees de vordering toe, maar het hof wees deze af.

De uitleg van uiterste wilsbeschikkingen

Centraal in deze zaak staat art. 4:46 BW. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking gelet dient te worden op (i) de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op (ii) de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.

Het hof heeft tegen deze achtergrond overwogen dat feiten en omstandigheden van na het maken van het testament alleen kunnen meewegen bij de uitleg als de erflater daarop is vooruitgelopen bij het maken van het testament (en bijvoorbeeld al heeft voorzien in de mogelijkheid dat zijn huwelijkssituatie zou wijzigen). Nu de bistrohouder geen aandacht heeft besteed aan de mogelijke wijziging in zijn huwelijks- en gezinssituatie op de wijze zoals die zich heeft voorgedaan (hertrouwen en kinderen krijgen), kan die wijziging niet betrokken worden bij de uitleg van zijn testament. In cassatie betoogt zijn vrouw dat die maatstaf onjuist is.

Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt (onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis) dat bij het vaststellen van de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, feiten en omstandigheden van na het opmaken van de uiterste wil van belang kunnen zijn. Aan die latere feiten en omstandigheden kan namelijk bewijs worden ontleend voor de omstandigheden waaronder de uiterste wil is opgemaakt. Bij de erflater bestaande verwachtingen over de toekomst kunnen op die manier worden betrokken bij de uitleg.

Dergelijke toekomstverwachtingen kunnen ook van belang zijn bij het vaststellen van de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen. De Hoge Raad verwijst in dat verband naar een arrest uit 2013 waaruit volgt dat voor de vaststelling van de verhoudingen die de erflater met de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, mede acht kan worden geslagen op verklaringen van getuigen over wat de erflater beoogd heeft. Vervolgens overweegt de Hoge Raad:

“Doen zich na het opmaken van de uiterste wil feiten en omstandigheden voor waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen de erflater kennelijk wenste te regelen, dan kan de uiterste wil zo worden uitgelegd dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de bedoelde feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan. Voor een dergelijke uitleg is niet vereist dat de erflater bij het opmaken van de uiterste wil op de bedoelde feiten en omstandigheden is vooruitgelopen.”

Het oordeel van de Hoge Raad komt erop neer dat voor de in art. 4:46 lid 1 BW genoemde verhoudingen zowel verwachtingen van de erflater tijdens het opmaken van de uiterste wil, als feiten en omstandigheden van daarna betrokken kunnen worden. Het oordeel van het hof dat het niet vooruit lopen van de bistrohouder op de latere wijziging in zijn huwelijks- en gezinssituatie die zich feitelijk heeft voorgedaan meebrengt dat die wijziging geen rol mag spelen bij de uitleg van het testament, is daarmee onjuist.

Omdat de bistrohouder in zijn uiterste wil geen rekening heeft gehouden met een dergelijke wijziging, moet vervolgens afgevraagd worden of hij ook deze huwelijks- en gezinssituatie kennelijk wilde regelen. Volgens de Hoge Raad kon het hof aan die vraag niet voorbijgaan door slechts uit het testament af te leiden welke verhoudingen de erflater met de uiterste wil kennelijk wilde regelen en te constateren dat in het testament niet is verwoord dat de erfstelling van de broer niet geldt als de erflater hertrouwt en kinderen achterlaat.

Afdoening

De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest en verwijst de zaak naar het hof ’s-Hertogenbosch. Dit is conform de conclusie van A-G Valk.

Cassatieblog.nl

Share This